ECLI:NL:RBMNE:2024:7361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
10799358 AE VERZ 23-69
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en ontslag op staande voet in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerder] B.V. [verzoeker] heeft een loonvordering ingediend, omdat zijn salaris over de periode van 1 augustus 2023 tot en met 19 september 2023 niet was betaald. Hij verzoekt om betaling van een totaalbedrag van € 2.988,16 bruto, alsook om een gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding en een billijke vergoeding, omdat hij stelt dat hij op 20 september 2023 op staande voet is ontslagen zonder dat aan hem een dringende reden is medegedeeld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 januari 2024 heeft [verzoeker] zijn verzoek toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Gerritsen. De werkgever, vertegenwoordigd door de heer [A], heeft verweer gevoerd en betwist dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] werkzaamheden heeft verricht en dat voor het betalen van loon geen schriftelijke, ondertekende arbeidsovereenkomst vereist is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] het salaris van [verzoeker] moet betalen, omdat hij in de betreffende periode heeft gewerkt.

Wat betreft het ontslag op staande voet heeft de kantonrechter geconcludeerd dat [verzoeker] niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij op staande voet is ontslagen. Er was geen schriftelijke bevestiging van het ontslag en [verzoeker] heeft zelf in een brief aan [verweerder] aangegeven dat zijn arbeidsovereenkomst op 19 september 2023 is geëindigd. Hierdoor heeft hij geen recht op de gevraagde schadevergoeding en vergoedingen. De kantonrechter heeft wel de vakantiebijslag en niet opgenomen vakantie-uren toegewezen, evenals een wettelijke verhoging van 50% over het totaalbedrag, omdat het loon te laat is betaald. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10799358 AE VERZ 23-69 CMR/51145
Beschikking van 1 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Gerritsen,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met 19 producties ingediend. Later heeft hij nog productie 20 in het geding gebracht.
1.2.
Op 4 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] was daarbij aanwezig, samen met zijn gemachtigde. Namens [verweerder] was de heer [A] (directeur) aanwezig. De gemachtigde van [verzoeker] heeft een pleitnotitie voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is gezegd.
1.3.
Hierna is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[verzoeker] is op 10 juli 2023 voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van 6 maanden, in dienst getreden bij [verweerder] in de functie [functie] . Het loon bedraagt € 12,55 bruto per uur, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
[verweerder] heeft het salaris van [verzoeker] over de over de periode 1 augustus 2023 tot en met 19 september 2023 niet betaald. [verzoeker] verzoekt in deze procedure dan ook om betaling van zijn loon tot en met 19 september 2023 van in totaal € 2.988,16 bruto.
2.3.
Daarnaast is [verzoeker] volgens hem op 20 september 2023 op staande voet ontslagen, zonder dat aan hem een dringende reden is medegedeeld en zonder dat er hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. [verzoeker] berust in het ontslag, maar omdat het ontslag niet aan de wettelijke vereisten voldoet, verzoekt hij om betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.439,72, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Ook verzoekt hij in het kader van de eindafrekening om betaling van de vakantiebijslag en nog openstaande vakantie-uren.
2.4.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. [verweerder] heeft het salaris van [verzoeker] niet betaald omdat [verzoeker] de door haar opgestuurde arbeidsovereenkomsten niet heeft ondertekend. Volgens [verweerder] heeft zij [verzoeker] niet op staande voet ontslagen, maar heeft [verzoeker] zelf ontslag genomen.

3.De beoordeling

[verweerder] moet het salaris tot en met 19 september 2023 betalen
3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] het salaris over de periode 1 augustus 2023 tot en met 19 september 2023 aan [verzoeker] moet betalen. [verzoeker] heeft in die periode namelijk werkzaamheden verricht voor [verweerder] en daar moet hij voor betaald worden. Nog los van de discussie of [verzoeker] de eerste arbeidsovereenkomst die [verweerder] had opgestuurd wel of niet heeft ondertekend, is voor het betalen van loon, anders dan [verweerder] aanvoert, niet nodig dat er een schriftelijke, ondertekende arbeidsovereenkomst is. Dat [verweerder] dit voor haar boekhouding nodig heeft mag zo zijn, maar dat is geen reden om geen salaris te betalen als er wel is gewerkt.
3.2.
Volgens [verzoeker] heeft hij in augustus 144,5 uur gewerkt en in september 93,6 uur. Dat is door [verweerder] niet betwist. Een bedrag van € 2.988,16 bruto wordt dan ook toegewezen.
[verzoeker] is niet op staande voet ontslagen
3.3.
[verzoeker] stelt dat hij op 20 september 2023 ten onrechte op staande voet is ontslagen door [verweerder] , maar [verweerder] betwist dat zij [verzoeker] heeft ontslagen. De kantonrechter kan gezien deze betwisting niet vaststellen dat [verzoeker] is ontslagen. Dat heeft [verzoeker] namelijk niet met stukken onderbouwd. Zo is er bijvoorbeeld geen brief van [verweerder] waaruit volgt dat zij [verzoeker] heeft ontslagen. Bovendien heeft [verzoeker] kort na het vermeende ontslag op 26 september 2023 aan [verweerder] een brief gestuurd, waarin hij schrijft dat zijn arbeidsovereenkomst op 19 september 2023 is geëindigd en waarin hij aanspraak maakt op het loon van 1 augustus 2023 tot en met 19 september 2023. In deze brief wordt op geen enkele manier gerefereerd naar het feit dat hij (ten onrechte) zou zijn ontslagen. Indien hij inderdaad op staande voet was ontslagen, ligt het voor de hand dat [verzoeker] hier een punt van maakt in deze brief. [verzoeker] is dus kennelijk zelf aanvankelijk ook niet uit gegaan van een ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft, om welke reden dan ook, per 20 september 2023 niet meer gewerkt en het dienstverband is per die datum geëindigd. Daar zijn partijen het over eens. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen, laat staan ten onrechte, heeft hij ook geen recht op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.4.
Wel moet [verweerder] in het kader van de eindafrekening de vakantiebijslag over het loon tot en met 19 september 2023 betalen en de resterende vakantie-uren betalen. In juli 2023 heeft [verzoeker] 132 uur gewerkt, wat neerkomt op een salaris van € 1.656,60 bruto. Dat is door [verweerder] niet weersproken. Zoals gezegd, heeft [verzoeker] over de maanden augustus 2023 en september 2023 recht op een salaris van € 2.988,16 bruto. In totaal heeft hij dus recht op de vakantiebijslag van 8% over het totale verdiende salaris van € 4.644,76. De vakantiebijslag van 10 juli 2023 tot en met 19 september 2023 van € 371,58 wordt dan ook toegewezen. Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij nog recht heeft op een betaling van 29 niet opgenomen vakantie-uren voor in totaal € 363,95 bruto. Dat heeft [verweerder] niet betwist. Dit bedrag wordt dan ook toegewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.5.
Omdat het loon, de vakantiebijslag en de niet opgenomen vakantie-uren te laat zijn betaald door [verweerder] , heeft [verzoeker] op grond van artikel 7:626 BW recht op een wettelijke verhoging hierover van maximaal 50%. [verweerder] heeft hier geen verweer tegen gevoerd en niet is gebleken dat [verweerder] een goede reden had voor het niet betalen van het loon. De wettelijke verhoging van 50% wordt dan ook toegewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 1.861,85 bruto (50% van het totaal toegewezen bedrag van € 3.723,69 bruto).
3.6.
[verzoeker] verzoekt daarnaast nog om betaling van de wettelijke rente over het loon, de vakantiebijslag en de vakantie-uren. De wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing staat vermeld.
Bruto/netto specificatie
3.7.
[verzoeker] verzoekt tot slot dat [verweerder] de toegewezen bedragen verwerkt op een deugdelijke bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom. Dit verzoek wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing staat vermeld.
Proceskosten
3.8.
Omdat [verzoeker] en [verweerder] over en weer (on)gelijk hebben gekregen, ziet de kanonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen:
- € 2.988,16 bruto aan loon over de periode 1 augustus 2023 tot en met 19 september 2023;
- € 371,58 aan vakantiebijslag;
- € 363,95 aan niet genoten vakantiedagen;
- € 1.861,85 aan wettelijke verhoging;
- voor wat betreft een bedrag van € 3.723,69 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag waarop alles is betaald;
4.2.
veroordeelt [verweerder] tot afgifte van een bruto/netto specificatie van de hiervoor genoemde betalingen aan [verzoeker] , op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag of deel daarvan dat [verweerder] vanaf dertig dagen na betekening van deze beschikking in gebreke blijft de specificatie te verstrekken, tot een maximum van € 2.000,00;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.