ECLI:NL:RBMNE:2024:7441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag en motiveringsgebrek door Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2024 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar WIA-aanvraag door het Uwv. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 december 2023, waarin het Uwv stelde dat zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder, op 12 juli 2024, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uwv werd opgedragen om het geconstateerde gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Dit gebrek betrof de functionele mogelijkhedenlijst (FML), waarin geen rekening was gehouden met de noodzaak voor eiseres om gedurende een werkdag een uur te rusten.

In de einduitspraak oordeelt de rechtbank dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in de FML geen rekening is gehouden met de rustbehoefte van eiseres. De rechtbank stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen noodzaak is om een rustmoment op te nemen in de FML. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, met uitzondering van de beslissing over de dwangsom, en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht vergoed en het Uwv wordt veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.187,50.

De rechtbank benadrukt dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in lijn is met de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, die stelt dat een urenbeperking van zes uur per dag aan de orde is als er na vier uur werken een recuperatietijd nodig is. De rechtbank concludeert dat het Uwv het gebrek in de motivering niet heeft hersteld en dat de FML moet worden aangepast of dat het Uwv duidelijk moet motiveren waarom er van de standaard wordt afgeweken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/579

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 12 december 2023 (het bestreden besluit), waarbij het Uwv bij zijn eerdere beslissing is gebleven dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 12 juli 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2024:4161). Voor het procesverloop tot aan dat moment verwijst de rechtbank naar deze tussenuitspraak.
2. Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
3. Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 juli 2024 toegestuurd. Eiseres heeft hierop op 27 augustus 2024 gereageerd.
4. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Tussenuitspraak
5. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak.
6. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiseres tijdens een werkdag een uur moet rusten. De rechtbank vond die toelichting nodig, omdat in het dagverhaal van eiseres naar voren komt dat zij in de middag (dus midden op de werkdag) een dutje doet en de verzekeringsarts bezwaar en beroep die recuperatiebehoefte plausibel vindt. Om het gebrek te herstellen diende het Uwv nader te motiveren waarom er geen rekening is gehouden met de rustbehoefte overdag of (voor zover nodig) een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
7. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in reactie op de tussenuitspraak is ingediend, motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding is om in de FML een rustmoment midden op de dag op te nemen. De maximale urenbelasting van zes uur per dag is aangenomen is in overeenstemming met de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (de Standaard). Er is aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen noodzaak om aan te geven op welk moment de recuperatie moet plaatsvinden. Daar betrekt zij bij dat in de Standaard staat dat een urenbeperking van zes uur per dag aan de orde is als er na ongeveer vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat binnen dezelfde dag niet nogmaals gedurende ongeveer vier uur een arbeidsprestatie kan worden geleverd. Bovendien wordt in de Standaard ook aangegeven dat het niet aan de verzekeringsarts is om het oordeel over de duurbelastbaarheid mede te baseren op de inpasbaarheid in concrete arbeid of op de inpasbaarheid in een gebruikelijk arbeidspatroon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert verder dat het medisch beeld ook geen specifieke aanleiding vormt om te stellen dat eiseres na vier uur werk een uur dient te recupereren, ondanks dat eiseres dit wel doet. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan eiseres ook na zes uur werk extra recupereren.
8. In haar reactie van 27 augustus 2024 geeft eiseres aan het niet eens te zijn met de redereneringen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres blijft bij haar standpunt dat in de FML opgenomen moet worden dat zij midden op een werkdag (na vier uur werken) een uur moet rusten.
Is het gebrek hersteld?
9. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. De motivering waarom in de FML geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiseres tijdens een werkdag een uur moet rusten, is volgens de rechtbank nog steeds onvoldoende. Dat legt de rechtbank hierna uit.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht onder verwijzing naar de Standaard toe dat de aangenomen urenbeperking van zes uur per dag in overeenstemming met de Standaard is en dat het niet nodig is om aan te geven op welk moment de recuperatie moet plaatsvinden. Zij verwijst daarbij naar de volgende uitkomst voor de duurbelastbaarheid die in de Standaard wordt genoemd:
“Een duurbelastbaarheid van gemiddeld ongeveer zes uur per dag is aan de orde als er na ongeveer vier uur werken een zodanige recuperatietijd nodig is dat binnen dezelfde dag niet nogmaals gedurende ongeveer vier uur een arbeidsprestatie kan worden geleverd.”
Naar het oordeel van de rechtbank kan bovenstaande tekst van de Standaard niet anders worden begrepen dan dat een urenbeperking van zes uur per dag wordt aangenomen als na vier uur werken moet worden gerust en die rustbehoefte zodanig lang is dat er niet nog eens vier uur kan worden gewerkt (uitgaande van een werkdag van acht uur). Met andere woorden: een duurbelastbaarheid van zes uur per dag houdt ook in dit iemand niet zes uur achter elkaar kan werken. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dat de voornoemde uitkomst in het geval van eiseres aan de orde is, dan kan het dus niet anders zijn dan dat eiseres na vier uur werk moet kunnen rusten. Dan had een rustmoment na vier uur, anders dan nu het geval is, ook uitdrukkelijk in de FML opgenomen moeten worden. De rechtbank ziet met de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat in de Standaard ook wordt aangegeven dat het niet aan een verzekeringsarts is om het oordeel over de duurbelastbaarheid mede te baseren op de inpasbaarheid in concrete arbeid of een gebruikelijk arbeidspatroon, maar - en daar is de rechtbank het eens met eiseres – het is wel aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om concreet aan te geven hoe de urenbeperking eruit moet zien. De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen medische noodzaak is voor eiseres om na vier uur werken te recupereren en dat recupereren ook na zes uur werken kan, is volgens de rechtbank strijdig met de tekst van de Standaard waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar verwijst, en kan daarom niet zonder meer worden gevolgd. Daarnaast vindt de rechtbank ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zij vindt dat er gelet op het medisch beeld geen recuperatiebehoefte bestaat na vier uur werk, uitgebreider had moeten motiveren waarom dit zo is. Immers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eerder in haar bezwaarrapport overwogen eiseres haar recuperatiebehoefte van een uur in de middag, als gevolg van een pijnsyndroom, plausibel te vinden.
Conclusie en gevolgen
11. Het Uwv heeft het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de (medische) onderbouwing van het bestreden besluit niet hersteld. Er is nog steeds sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van de duurbelastbaarheid van eiseres. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit, met uitzondering van de beslissing over de dwangsom, en zij zal het Uwv opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak en de tussenuitspraak is overwogen. Het Uwv zal dus ofwel een nieuwe FML moeten opstellen waarin expliciet wordt opgenomen dat eiseres na 4 uur werken moet rusten, ofwel zij zal duidelijk moeten motiveren waarom in het geval van eiseres wordt afgeweken van de uitkomst zoals vermeld in de Standaard. Voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar geldt de wettelijke beslistermijn. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te tellen ongebruikt is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit met uitzondering van het gedeelte waar dwangsommen
wegens het te laat beslissen wordt toegekend;
 draagt Uwv op binnen de wettelijke beslistermijn een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak, waarbij de beslistermijn pas gaat lopen na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak;
 draagt Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.