ECLI:NL:RBMNE:2024:7500

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/142
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister van Financiën om de schuld van eiseres over te nemen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister van Financiën om de door eiseres opgegeven schuld over te nemen. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld, waarbij eiseres en haar waarnemer, M.F. van Immerseel, aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot overname van de schulden van eiseres aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire en heeft verzocht om overname van private schulden. De minister heeft dit geweigerd, met als weigeringsgronden dat de schuld niet van eiseres is, maar van haar partner, en dat de schuld niet opeisbaar is. Tijdens de zitting heeft de minister de eerste weigeringsgrond niet langer gehandhaafd, waardoor het geschil zich enkel richt op de opeisbaarheid van de vordering.

De rechtbank concludeert dat de schuld van eiseres niet opeisbaar is en dat daarmee niet is voldaan aan de vereisten voor overname van de schuld op grond van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor de eis van opeisbaarheid en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister terecht heeft geweigerd de schulden van eiseres over te nemen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de minister om de door eiseres opgegeven schuld over te nemen.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 november 2023 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, M.F. van Immerseel als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot overname van de schulden van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Dienst Toeslagen langdurig in grote financiële problemen en onzekerheid gebracht. Zij hebben (financiële) schade geleden en zijn aangetast in hun rechtsgevoel. De regering heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
5. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de overname van (opeisbare achterstanden van) private schulden van gedupeerde ouders door de overheid. Het overnemen van private schulden wordt namens de minister uitgevoerd door uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN). De regeling hiervoor was eerst opgenomen in het Besluit betalen private schulden, dat gold vanaf 29 oktober 2021. De regeling is daarna opgenomen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze wet is in het najaar van 2022 in werking getreden en vervangt alle eerdere regelingen van de hersteloperatie.
6. Op grond van artikel 4.1 van de Wht neemt de minister op aanvraag de geldschulden en kosten over van een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht worden geldschulden overgenomen die:
  • zijn ontstaan na 31 december 2005;
  • voor 1 juni 2021 opeisbaar waren; en
  • niet zijn voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
7. In het vierde lid van artikel 4.1 Wht is bepaald dat hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
Het geschil
8. Eiseres is een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft verzocht om overname van private schulden. De minister heeft dit geweigerd.
9. In het bestreden besluit heeft de minister als weigeringsgronden opgenomen dat (1) de betreffende schuld niet van eiseres is, maar van haar partner en (2) de schuld niet opeisbaar is. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de eerste weigeringsgrond niet langer wordt gehandhaafd. Het geschil gaat daarom alleen over de opeisbaarheid van de vordering.
Standpunt van eiseres
10. Eiseres voert ten eerste aan dat de schuld voldoet aan de vereisten voor overname.
11. Ten tweede betoogt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met de doelstelling van de hersteloperatie toeslagen. Eiseres heeft juist steeds geprobeerd in termijnen te betalen en gekozen voor koop op afbetaling, om zo aan haar betalingsverplichting te kunnen voldoen. Dat de schuld daardoor nu niet opeisbaar is, mag haar daarom niet worden tegengeworpen. De toets voor het overnemen van schulden moet zijn of de schuld was aangegaan als eiseres geen gedupeerde was van het toeslagenschandaal. Haar schulden kunnen namelijk niet los worden gezien van het feit dat zij daarvan slachtoffer is. Het doel van de hersteloperatie is dat mensen een nieuwe start kunnen maken, dus moet er ook ruimhartig herstel worden geboden zodat mensen weer schuldenvrij zijn.
12. Ten derde betoogt eiseres dat in dit geval een contra legem toetsing moet plaatsvinden en dat artikel 4.1 van de Wht in haar geval buiten toepassing moet worden gelaten. Zij wijst erop dat vaststaat dat de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig heeft gehandeld en heeft gediscrimineerd. De schade die hiermee samenhangt is niet in de Wht verdisconteerd. De minister moet die leemte in de wet opvullen, aldus eiseres.
12. Tot slot doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Zij voert hierover aan dat de terugvorderingen van de toeslagen grote impact hadden op haar financiële draagkracht en dat zij in de jaren erna betalingsproblemen heeft ervaren. Volgens eiseres is het onbillijk als zij de compensatie die zij als slachtoffer van het toeslagenschandaal heeft ontvangen, moet gebruiken om haar schulden af te betalen. Daarvoor is die compensatie namelijk niet voor bedoeld.
Het oordeel van de rechtbank
Opeisbaarheid van de schuld van eiseres
14. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat de schuld voldoet aan de vereisten voor overname. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt namelijk dat de schuld niet opeisbaar is. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat dit niet juist is en zij heeft verder ook niet betwist dat de schuld niet opeisbaar is. Op grond van artikel 4.1 van de Wht is opeisbaarheid een van de vereisten voor overname van een schuld. Daaraan is in dit geval niet voldaan. Daarom slaagt dit betoog niet.
Doelstelling van artikel 4.1 van de Wht en contra-legem toetsing
15. Naar de rechtbank begrijpt, betoogt eiseres dat toepassing van artikel 4.1 van de Wht in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Dat betoogt slaagt niet. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
16. De rechtbank mag toepassing van artikel 4.1 van de Wht niet aan het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel toetsen. In artikel 120 van de Grondwet is namelijk bepaald dat de rechter niet treedt in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen. In de rechtspraak is recent nogmaals bevestigd dat dit toetsingsverbod ook inhoudt dat de rechter een wet in formele zin niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. [1]
17. Uit rechtspraak [2] volgt ook dat aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn meegenomen in de afweging van de wetgever. Dat is het geval als die niet meegenomen bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [3]
18. Uit de totstandkoming van de schuldenregeling in de Wht kan namelijk worden opgemaakt dat die regeling is bedoeld om gedupeerden tegemoet te komen die als gevolg van privaatrechtelijke schulden nog steeds te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek. Ook volgt daaruit dat hoofdsommen van leningen niet worden overgenomen of betaald, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit om te voorkomen dat de schuldeiser voor die opeisbare hoofdsom alsnog incassomaatregelen neemt en de gedupeerde ouder daardoor in de problemen komt. [4] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zich in dit geval geen bijzondere niet verdisconteerde omstandigheden voordoen, omdat de wetgever juist bewust heeft gekozen voor het stellen van de eis van opeisbaarheid in de Wht. [5]
Hardheidsclausule
19. De hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht maakt het mogelijk dat de minister afwijkt van artikel 4.1 van de Wht voor zover toepassing van die bepaling (gelet op het belang dat die bepaling beoogt te beschermen), leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De wetgever heeft daarmee het oog gehad op bijzondere omstandigheden waarin niet is voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [6]
20. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat die situatie zich bij eiseres niet voordoet. De regeling van artikel 4.1 van de Wht is beperkt tot opeisbare schulden, omdat de wetgever niet zozeer het doel had om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen, maar om te voorkomen dat gedupeerden in de problemen zouden komen door incassomaatregelen. Het siert eiseres dat ze haar best doet om haar rekeningen te betalen en dat het haar is gelukt om te voorkomen dat haar schulden opeisbaar werden. De rechtbank begrijpt ook dat het voor eiseres wrang voelt dat zij niet in aanmerking komt voor overname van de schuld omdat zij zich juist heeft ingespannen om te voorkomen dat haar schulden opeisbaar werden. Dat zij haar schulden zelf moet betalen, leidt in haar geval echter niet tot een schrijnende situatie. Eiseres is echter niet geconfronteerd met incassomaatregelen en zij heeft geen omstandigheden aangevoerd die op zichzelf onmiskenbaar onbillijk zijn, gelet op het doel van de regeling. De minister hoefde daarom geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht heeft geweigerd de schulden van eiseres over te nemen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 44-45.
6.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, p. 162.