ECLI:NL:RBMNE:2024:7501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24/737
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 21 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, heeft een tegemoetkoming van € 4.000,- ontvangen, maar stelt dat dit bedrag ontoereikend is om de schade die hij heeft geleden te vergoeden. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de wet geen ruimte biedt voor uitzonderingen op de forfaitaire tegemoetkoming. Eiser heeft zijn beroep gebaseerd op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming. De rechtbank benadrukt dat de kindregeling bedoeld is als een eerste tegemoetkoming en niet als compensatie voor geleden schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de hoogte van de tegemoetkoming niet verandert. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigde: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de tegemoetkoming die hij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) heeft ontvangen.
1.1
Bij besluit van 18 februari 2023 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen eiser ambtshalve een tegemoetkoming van € 4.000,- toegekend op grond van de kindregeling uit de Wet hersteloperatie toeslagen. Met het bestreden besluit van 27 december 2023 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.
1.1.
Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van Dienst Toeslagen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de tegemoetkoming aan eiser op grond van de kindregeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is er gebeurd?
4. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van Dienst Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
5. Eiser is kind van een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Daarom heeft eiser, naast een brief met erkenning hiervan, ook een tegemoetkoming ontvangen van € 4.000,-, op basis van de kindregeling.
De vergoeding voor eiser
6. Eiser voert aan dat de tegemoetkoming van € 4.000,- die hij heeft ontvangen, ontoereikend is om de schade die hij heeft geleden te vergoeden. Eiser wijst op de brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 (waarin in wordt gegaan op onderwijsmogelijkheden, problematische schulden en erkenning voor kinderen). Ook wijst eiser op de reactie van de staatssecretaris hierop (bij brief van 8 maart 2023), die aangeeft dat er oog zal zijn voor de persoonlijke omstandigheden via de brede ondersteuning. Er is echter geen sprake van oog voor de persoonlijke omstandigheden van eiser. Volgens eiser had de hardheidsclausule moeten worden toegepast. Daarnaast is de berekening van de immateriële schadevergoeding niet juist. Er moet worden aangesloten bij het strafrechtelijke kader van € 130,- per dag, wat ook wordt toegepast bij onrechtmatig verblijf in een politiecel.
7. De rechtbank stelt allereerst vast tussen partijen niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in geval van eiser € 4.000 bedraagt.
De hardheidsclausule
8. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Daarin wordt namelijk artikel 2.10 genoemd als artikel waarvan kan worden afgeweken als de toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiser voert aan dat artikel 2.10 van de Wht vervolgens verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
9. Artikel 2.10. van de Wht bepaalt wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen.
10. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming.
11. De rechtbank heeft beoordeeld of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruime om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als – kort gezegd – het gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen. [1]
12. In de Memorie van Toelichting van de Wht [2] is het volgende opgenomen:

Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.”

Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager (rechtbank: kinderopvangtoeslag of dienst partner) ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag doen bij de Belastingdienst toeslagen” [3] .
13. De rechtbank overweegt dat de kindregeling dus niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming. Daarmee is duidelijk dat de wetgever ook gevallen als die van eiser voor ogen heeft gehad bij het maken van de wet. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerde, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen. [4] Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet worden gelaten.
14. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de situatie van eiser voor ogen heeft gehad. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld was als compensatie voor geleden schade of schulden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. Dienst Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat het bezwaar van de aanvragende ouder tegen de integrale boordeling nog loopt en dat daarna de schade die in deze zaak wordt gevorderd, aangevraagd kan worden bij de Commissie Werkelijke Schade. Als gevolg van het wettelijk systeem kan alleen de aanvrager dit doen, niet eiser zelf. Het is daarom ook niet aan de rechtbank om een bedrag aan immateriële schadevergoeding vast te stellen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
14.1.
Voor zover eiser een vergelijking heeft getrokken met de schadevergoeding die in het strafrecht wordt toegekend overweegt de rechtbank dat het bedrag van € 130,- per dag geldt voor onrechtmatige detentie. Daarvan is hier geen sprake. Een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, gaat reeds daarom niet op. De rechtbank ziet ook niet in dat sprake zou zijn van strijd met artikel 6 van het EVRM.
Verzoek persoonlijk dossier
15. Eiser stelt verder dat de persoonsdossiers van zijn ouders tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in zijn zaak behoren en deze stukken daarom aan hem overlegd hadden moeten worden door Dienst Toeslagen.
16. Hoewel eiser niet aanvoert dat en welke rechtsregel geschonden is en wat hiervan het gevolg zou moeten zijn, zal de rechtbank hier toch op reageren. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eiser heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag aangevraagd door de ouder in kwestie. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiser kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op deze zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van de ouders vallen daar niet onder.
17. Ter zitting heeft Dienst Toeslagen nog toegelicht dat om het kinderopvangtoeslagdossier is verzocht, dat het dossier inmiddels is samengesteld en dat deze na het lakken kan worden verstrekt. De rechtbank merkt daarnaast op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om Dienst Toeslagen te verplichten om een kopie van dat dossier aan eiser te verstrekken.
Hoorzitting
18. Voor zover eiser aanvoert dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase nu Dienst Toeslagen niet kan afwijken van de hoogte van de tegemoetkoming, volgt de rechtbank hem niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel van een volledige heroverweging in de bezwaarfase gebleken. Dienst Toeslagen toetst aan het wettelijke kader uit de Wht. Hieruit blijkt volgens de rechtbank geen vooringenomenheid.
Discriminatiecompensatie
19. Eiser voert tot slot aan, onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag [5] , dat Dienst Toeslagen geen rekening heeft gehouden met discriminatie. Eiser verzoekt de rechtbank om nader beleid te bepalen omdat discriminatie in het geval van eiser niet alleen arbeidsrechtelijke gevolgen heeft gehad, maar ook zijn leven kapot heeft gemaakt en hem zijn jeugd heeft ontnomen.
20. De rechtbank merkt hierover op dat het niet aan haar is om nader beleid op te gaan stellen hoe Dienst Toeslagen hieromtrent moet gaan beslissen.
21. Daar komt bij dat eiser niet heeft onderbouwd waarom in zijn geval sprake is van discriminatie en dat hij als tienjarige hiervan arbeidsrechtelijke gevolgen heeft ondervonden. Eiser heeft een tegemoetkoming ontvangen van € 4.000,- en de aanvragende ouder kan bij de Commissie Werkelijke Schade een aanvraag indienen van de door hem gestelde extra geleden schade. Ook kan eiser zich wenden tot de gemeente voor hulp, in het kader van de brede ondersteuning.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de hoogte van de tegemoetkoming aan eiser op grond van artikel 2.12. Wht niet verandert. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond; en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtsrpaak van de Raad van State, 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 30 en 31.
3.De Commissie Werkelijke schade.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 25