In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2023. De zaak betreft een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) en rioolheffing die aan eiseres is opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde van het onroerend goed, een voormalig kantoorgebouw, is vastgesteld op € 1.703.000,- per 1 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen behoefte hadden aan een zitting en dat de uitspraak op basis van de dossierstukken kon worden gedaan. Het geschil draait om de vraag of eiseres terecht als gebruiker van het onroerend goed is aangemerkt, aangezien het pand leegstaat en er nog geen vergunningen zijn verleend voor de transformatie naar woonruimte. Eiseres stelt dat het pand niet gebruikt kan worden, terwijl de gemeente de bestemming als woongebied heeft vastgesteld.
De rechtbank oordeelt dat eiseres de onroerende zaak op 1 januari 2021 metterdaad kon gebruiken, ondanks het ontbreken van de benodigde vergunningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag OZB en rioolheffing heeft opgelegd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2024.