ECLI:NL:RBMNE:2024:7552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/1286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over aanslag onroerendezaakbelasting en rioolheffing voor leegstaand kantoorgebouw

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2023. De zaak betreft een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) en rioolheffing die aan eiseres is opgelegd op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde van het onroerend goed, een voormalig kantoorgebouw, is vastgesteld op € 1.703.000,- per 1 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen behoefte hadden aan een zitting en dat de uitspraak op basis van de dossierstukken kon worden gedaan. Het geschil draait om de vraag of eiseres terecht als gebruiker van het onroerend goed is aangemerkt, aangezien het pand leegstaat en er nog geen vergunningen zijn verleend voor de transformatie naar woonruimte. Eiseres stelt dat het pand niet gebruikt kan worden, terwijl de gemeente de bestemming als woongebied heeft vastgesteld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres de onroerende zaak op 1 januari 2021 metterdaad kon gebruiken, ondanks het ontbreken van de benodigde vergunningen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag OZB en rioolheffing heeft opgelegd. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.P.M. Schaap),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigden: P.E. Boersma en M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2023 (het bestreden besluit).
1.1.
In de beschikking van 31 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 1.703.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gebruikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslagen OZB Gebruiker en Rioolheffing gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben de rechtbank medegedeeld geen behoefte te hebben aan een zitting. De rechtbank heeft uitspraak gedaan op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden.

Het geschil

2. Partijen verschillen van mening over de vraag of aan eiseres terecht een aanslag OZB gebruikersheffing en rioolheffing gebruik niet-woning is opgelegd. Eiseres voert aan van niet, omdat het niet mogelijk is geweest om de onroerende zaak te gebruiken. Het object, een voormalig kantoorgebouw, staat leeg. De bestemming betreft echter “woongebied”. Eiseres is al jaren bezig om een vergunning te krijgen voor de interne verbouwing van het object ten behoeve van wonen. De gemeente [gemeente] heeft de eerder aan eiseres verleende omgevingsvergunning ten behoeve van woningbouw ingetrokken vanwege informatie uit Bibob-onderzoeken. Alle naar aanleiding daarvan ontstane procedures zijn nog niet afgerond. Verweerder handhaaft het bestreden besluit en verwijst naar vaste rechtspraak omtrent het begrip ‘gebruik’, bijvoorbeeld HR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250. De waarde van de onroerende zaak is verder niet in geschil.

Beoordeling door de rechtbank

3. Voor de beoordeling van deze beroepsgrond is doorslaggevend of eiseres de onroerende zaak op 1 januari 2021
gebruiktein de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde Verordening onroerendezaakbelastingen 2021 van de gemeente Utrecht.
4. Uitgangspunt is dat als gebruiker van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet kan worden aangemerkt degene die de ‘zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften’. [1] Het betekent dat er sprake is van het beschikken over de onroerende zaak voor de eigen gebruiksdoeleinden. De Gemeentewet vereist niet dat het gebruik van de onroerende zaak onbeperkt moet zijn. [2]
5. Niet in geschil is dat het object ter beschikking staat van eiseres. Het enkele feit dat de vereiste vergunningen om het object te transformeren naar woonruimte (nog) niet zijn verleend, doet niet af aan het feit dat het object ‘metterdaad kan worden gebezigd ter bevrediging van eiseres’ behoeften. Dat er geschillen (kunnen) bestaan met betrekking tot de voor de transformatie tot woningen vereiste omgevingsvergunningen, behoort naar het oordeel van de rechtbank tot het (bedrijfs)risico van eiseres. Bovendien blijkt uit de door verweerder onweersproken gebleven stelling dat het object ook nog wordt aangeboden als kantoorruimte, zodat ook uit die omstandigheid kan worden opgemaakt dat nog steeds gebruik mogelijk is.
6. Uit het voorgaande blijkt dat eiseres de objecten metterdaad – zij het beperkter dan normaal – kon bezigen ter bevrediging van haar behoeften. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres daarom terecht op 1 januari 2021 als gebruiker in de zin van artikel 220, aanhef en onder a, van de Gemeentewet heeft aangemerkt. Aan eiseres is terecht een aanslag OZB gebruikersheffing en rioolheffing gebruik niet-woning opgelegd. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2318.
2.Hof Amsterdam 22 oktober 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4632.