ECLI:NL:RBMNE:2024:7576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/5444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen inhoudingen op bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder. Eiseres ontving bijstand naar de norm voor gehuwden, omdat zij samenwoont met haar huisgenoot [A]. In juli 2023 heeft verweerder een uitkeringsspecificatie gestuurd waarin inhoudingen zijn gedaan op de bijstandsuitkering. Eiseres was het niet eens met deze inhoudingen en heeft bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem de inhoudingen als herhaalde besluiten moeten worden beschouwd waartegen geen bezwaar openstaat. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 april 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat de inhouding van € 60,83 niet als een herhaald besluit kan worden aangemerkt, omdat dit pas duidelijk werd bij de uitkeringsspecificatie. Verweerder daarentegen betoogde dat de inhoudingen in lijn zijn met eerdere besluiten en dat eiseres hiervan op de hoogte had moeten zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de uitkeringsspecificatie geen nieuwe elementen bevatte ten opzichte van het eerdere besluit van 7 juni 2023. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5444

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigden: D.G. Berkenbosch en S.J. Keesen).

Procesverloop

Eiseres ontvang bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor gehuwden, omdat zij een gezamenlijke huishouding voert met haar huisgenoot [A] (hierna: [A] ). Verweerder betaalt eiseres en [A] per maand ieder 50% van de bijstandsuitkering uit.
Bij besluit van juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de uitkeringsspecificatie over juli 2023 toegestuurd, waarbij op de gehuwdennorm € 165,70 aan bronheffing en € 60,83 aan aflossing van een vordering is ingehouden.
Eiseres is het niet eens met de inhoudingen en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is bij beide inhoudingen sprake van een herhaald besluit waar geen bezwaar tegen openstaat.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2024. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en haar bewindvoerder R. Heijdenrijk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft tegen de niet ontvankelijk-verklaring van haar bezwaar aangevoerd dat de inhoudingen op de uitkeringsspecificatie van juli 2023 niet aan te merken zijn als herhaalde besluiten van het besluit van 7 juni 2023, althans niet voor wat betreft de inhouding van
€ 60,83. Uit het besluit van 7 juni 2023 volgt namelijk niet dat de inhouding van € 60,83 op de gehele bijstandsuitkering plaatsvindt alvorens die gesplitst aan eiseres en [A] wordt uitbetaald. Het is eiseres pas bij de uitkeringsspecificatie bekend geworden dat zij daardoor meebetaalt aan de aflossing van de schuld van [A] .
2. Volgens verweerder is in het besluit van 7 juni 2023 besloten met ingang van 1 juli 2023 een bedrag van € 60,83 in te houden op de bijstandsuitkering voordat deze gesplitst wordt uitbetaald. Dit had eiseres ook duidelijk kunnen zijn door de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2023 en de e-mailwisseling met haar bewindvoerder voorafgaand aan het besluit van 7 juni 2023. De uitkeringsspecificatie van juli 2023 betreft dan een herhaling van het besluit van 7 juni 2023, waartegen geen bezwaar meer openstaat.
3. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe stelt de rechtbank vast dat in het besluit van 7 juni 2023 staat dat eiseres en [A] een gezamenlijke uitkering ontvangen en dat er per 1 juli 2023 (bij hoge uitzondering) maandelijks een bedrag ter hoogte van 5% van de alleenstaandennorm (i.p.v. 5% van de gehuwdennorm) zal worden ingehouden op de uitkering ter aflossing van de vordering. Uit de uitkeringsspecificatie van juli 2023 volgt dat een bedrag van € 60,83 (zijnde 5% van de alleenstaandennorm) wordt ingehouden op de gezamenlijke uitkering. Er komen in de uitkeringsspecificatie van juli 2023 dus geen nieuwe elementen tot uiting ten opzichte van het besluit van 7 juni 2023. Daarom is de uitkeringsspecificatie van juli 2023 geen besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat tegen deze uitkeringsspecificatie geen bezwaar kon worden gemaakt [1] en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst hierbij op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1171.
4. De rechtbank ziet in de stellingen in beroep geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het besluit van 7 juni 2023 anders uitgelegd moet worden. In het besluit van 7 juni 2023 wordt benadrukt dat eiseres en [A] een gezamenlijke uitkering ontvangen, waarop de inhouding plaatsvindt. Dat de gezamenlijke uitkering door verweerder gesplitst wordt uitbetaald, betekent niet dat sprake is van aparte uitkeringsrechten voor eiseres en [A] waarop apart inhoudingen kunnen plaatsvinden. Op grond van artikel 11, vierde lid, van de Pw komt het recht op bijstand eiseres en [A] gezamenlijk toe. Eiseres is dus geen zelfstandig subject van bijstand, waardoor verweerder niet bevoegd is om de bijstand voor eiseres apart vast te stellen. Dat verweerder wel bevoegd is op grond van 45, vierde lid, van de Pw de bijstandsuitkering gesplitst uit te betalen, maakt niet dat de inhoudingen op eiseres en/of [A] apart kunnen worden toegepast. Er blijft namelijk sprake van een ondeelbaar recht op bijstand. De rechtbank heeft in de uitspraak van 20 juni 2023 [2] , rechtsoverweging 6, gelijkluidend geoordeeld. Ook in de e-mailwisseling van verweerder met de bewindvoerder van eiseres voorafgaand aan het besluit van 7 juni 2023 is niet anders gecommuniceerd richting eiseres.
5. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet ontvankelijk verklaard. Aan de overige, inhoudelijke, beroepsgronden van eiseres komt de rechtbank niet meer toe.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, en artikel 8:1 van de Awb