Overwegingen
6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen. Om voldoende aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
7. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er in bezwaar geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser is door de eerste arts weliswaar fysiek gezien, maar die heeft geen goed medisch onderzoek verricht en heeft zijn beoordeling voor een groot deel gebaseerd op irrelevante en onjuiste gespreksonderdelen. Eiser heeft dit in bezwaar al aangevoerd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder informatie op te vragen bij eisers behandelaars en ten onrechte geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor verdergaande en aanvullende beperkingen. Dit heeft tot gevolg gehad dat eisers psychische en cognitieve beperkingen en zijn duurbelastbaarheid zijn onderschat. De fysieke, cognitieve en mentale inspanningsvermoeidheid (post-exertionele malaise, ofwel PEM) waar de postcovid zich in geval van eiser mede in uit - inspanning werkt averechts is helemaal niet bij de beoordeling betrokken.
Beoordeling van het beroep
8. De rechtbank stelt voorop dat als de medische beoordeling in bezwaar wordt betwist, een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaat. Welke onderzoeksactiviteiten er in bezwaar moeten worden verricht hangt af van de medische situatie van de betrokkene, de bezwaargronden die zijn aangevoerd, en de vraag of er in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Het is vaste rechtspraak dat een spreekuurcontact ook per telefoon of video kan. Daarbij geldt echter onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Dat betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep als dat nodig is moet (kunnen) motiveren waarom van een (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek waarbij eiser fysiek aanwezig is kon worden afgezien, zeker als er op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
9. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de (volgens eiser) irrelevante en onjuiste gespreksonderdelen in het rapport van de eerste arts, op zichzelf geen aanleiding hoeven zijn voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om eiser op te roepen voor een fysiek spreekuur. Deze punten kunnen immers ook telefonisch of schriftelijk aan de orde worden gesteld. Een fysiek gesprek is daarvoor niet noodzakelijk.
10. De rechtbank ziet wél dat eiser de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd heeft betwist. Hij voert aan dat zijn psychische en cognitieve beperkingen zijn onderschat. De eerste arts gaat er ten onrechte vanuit dat die klachten te wijten zouden zijn aan eisers persoonlijkheid, omdat hij rond zijn achttiende levensjaar ook psychische klachten heeft gehad. Niet is onderzocht of deze klachten het gevolg zijn van eisers postcovid, terwijl eiser wel voor behandeling is doorverwezen naar de psycholoog. Eisers sluit zijn bezwaarschrift af met het specifieke verzoek om hem op te roepen voor het spreekuur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank had de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit specifieke betoog van eiser aanleiding moeten zien om eiser op te roepen voor een fysiek spreekuur, óf (als een fysiek spreekuur volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval geen meerwaarde zou hebben) moeten motiveren waarom daarvan af kon worden afgezien. Geen van beide is gebeurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar rapport wel dat zij een fysiek spreekuur niet noodzakelijk vindt, omdat eiser door de eerste arts al fysiek is gezien, maar die motivering is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgelegd waarom, gelet op het specifieke betoog van eiser, van een fysiek spreekuur kon worden afgezien.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ook gebrekkig gemotiveerd. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat er in geval van post-covid een aantal (standaard) beperkingen worden aangenomen en dat er voor verdergaande of aanvullende beperkingen sprake zou moeten zijn van aanvullende diagnostiek. De rechtbank ziet inderdaad dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in geval van eiser geen aanleiding heeft gezien voor verdergaande of aanvullende beperkingen, omdat geen sprake zou zijn van aanvullende diagnostiek zoals een CPET (maximale inspanningstest) of een doorverwijzing naar de tweedelijnszorg. Dit kan de rechtbank niet volgen.
13. Allereerst vormt de diagnose post-covid al het medische substraat van de (claim)klachten: een aanvullende diagnose kan dan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vereist. Bovendien toont post-covid zich in zodanig veel verschillende vormen (vermoeidheid, longklachten, slaapproblemen, cognitieve problematiek, somberheid en psychische klachten, fysieke, cognitieve en mentale inspanningsvermoeidheid (PEM), duizeligheid, overgevoeligheid, hoofdpijn en nog veel meer) dat ook om die reden niet in het algemeen kan worden gesteld dat verdergaande of aanvullende beperkingen niet medisch geobjectiveerd kunnen worden zonder aanvullende diagnostiek. Een verzekeringsarts kan zelf deze beperkingen vaststellen en heeft daar niet per se aanvullende diagnostiek van andere specialisten voor nodig, gelet op de post-covid diagnose die al is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dus niet alleen vanwege het ontbreken van aanvullende informatie kunnen concluderen dat er geen additionele beperkingen vastgesteld kunnen worden.
14. Als laatste is de rechtbank van oordeel dat het ook onzorgvuldig was van het Uwv om geen informatie bij de behandelend sector op te vragen. De vraag of aanvullende informatie noodzakelijk is om beperkingen vast te stellen, staat los van de vraag of de verzekeringsarts in een concreet geval informatie moet opvragen bij specialisten. De primaire arts heeft geen informatie opgevraagd omdat het ziektebeeld evident zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook geen informatie opgevraagd, terwijl bekend was dat eiser op 8 februari 2023, de datum waar het in deze zaak om gaat, en daarvoor, onder behandeling was bij zowel de ergotherapeut als bij de psycholoog, en regelmatig zijn huisarts bezocht met diverse klachten. Eiser voert aan dat het Uwv wel informatie had moeten opvragen.
15. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen.Is een verzekeringsarts van mening dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, dan mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. In de situatie van eiser had de verzekeringsarts naar eigen zeggen onvoldoende informatie om aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank hiervoor heeft hiervoor overwogen dat het niet per se noodzakelijk is om aanvullende beperkingen te baseren op aanvullende informatie. Dit laat echter onverlet dat, als de verzekeringsarts in een concrete situatie toch meer informatie nodig heeft om een oordeel te kunnen vormen over eventuele aanvullende beperkingen, het wel op weg van de verzekeringsarts ligt om die informatie op te vragen. Dat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gedaan, terwijl hij dus wist dat eiser rond de datum in geding vaak zijn huisarts bezocht en in behandeling was bij een psycholoog en ergotherapeut. Ook dit is een gebrek in het bestreden besluit.
16. De rechtbank wijst er tot slot op dat de Richtlijn Langdurige klachten na COVID19 waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij haar beoordeling op heeft gebaseerd, ten tijde van eisers covid-19 infectie nog niet bestond - in ieder geval niet in de huidige vorm. Dat eiser toen door zijn huisarts bijvoorbeeld niet zou zijn doorverwezen naar de tweedelijnszorg (waarbij de rechtbank opmerkt dat dat op zichzelf al niet klopt, omdat eiser wel naar de psycholoog is doorverwezen) kan dan ook niet aan deze richtlijn worden getoetst.