ECLI:NL:RBMNE:2024:822

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
Utr 23/3938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van Ziektewetuitkering na COVID-19 infectie

Op 19 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eiser, die zich ziek had gemeld na een COVID-19 infectie. Eiser had een Ziektewetuitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze per 8 februari 2023 beëindigd op basis van een medisch onderzoek. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van dit onderzoek, omdat hij niet fysiek was gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en er geen informatie was opgevraagd bij zijn behandelaars. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat de verzekeringsarts geen adequate motivering had gegeven voor het afzien van een fysiek spreekuur en geen informatie had opgevraagd bij de behandelend artsen. De rechtbank stelde het Uwv in de gelegenheid om de gebreken binnen acht weken te herstellen. De rechtbank benadrukte dat de diagnose post-covid op zichzelf al voldoende basis kan zijn voor het vaststellen van beperkingen, zonder dat aanvullende diagnostiek noodzakelijk is. De uitspraak houdt in dat het Uwv zorgvuldig moet omgaan met medische beoordelingen en dat het essentieel is om relevante informatie van behandelaars te betrekken in de besluitvorming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3938
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen: [derde-partij] te [plaats] .

Inleiding

1. Eiser werkte bij derde-partij als advies en servicemedewerker voor 16 uur per week. Op 1 maart 2022 heeft hij zich vanwege medische klachten na een COVID-19 infectie voor dit werk ziekgemeld. Hierop is eiser door het Uwv voor een Ziektewetuitkering in aanmerking gebracht.
2. Omdat het dienstverband van eiser per 7 februari 2023 is beëindigd, heeft het Uwv beoordeeld of eiser per 8 februari 2023 nog steeds voor een Ziektewetuitkering in aanmerking komt. Hiervoor moet vast komen staan dat eiser zijn oude werk als advies en servicemedewerker niet kan doen, en dat hij met gangbare arbeid (andere functies) niet meer dan 65% kan verdienen van het inkomen dat hij had voordat hij ziek werd (zijn maatmaninkomen).
3. Een arts van het Uwv heeft onderzoek gedaan naar de medische toestand van eiser op 8 februari 2023 en geconcludeerd dat eiser per die datum weer geschikt is voor zijn eigen werk. Met het besluit van 3 februari 2023 (
het primaire besluit) heeft het Uwv de Ziektewetuitkering van eiser daarom per 8 februari 2023 beëindigd.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heronderzoek gedaan. Zij heeft de beoordeling van de eerste arts bevestigd. Met het besluit op bezwaar van 26 juni 2023 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv de beëindiging van eisers Ziektewetuitkering daarom in stand gelaten.
5. Eiser heeft beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 25 januari 2024 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen samen met zijn partner en ouders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting heeft eiser alsnog toestemming gegeven om zijn medische gegevens (voor zover nodig) op te nemen in deze uitspraak.

Overwegingen

6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen. Om voldoende aannemelijk te maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Het beroep
7. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er in bezwaar geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser is door de eerste arts weliswaar fysiek gezien, maar die heeft geen goed medisch onderzoek verricht en heeft zijn beoordeling voor een groot deel gebaseerd op irrelevante en onjuiste gespreksonderdelen. Eiser heeft dit in bezwaar al aangevoerd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder informatie op te vragen bij eisers behandelaars en ten onrechte geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor verdergaande en aanvullende beperkingen. Dit heeft tot gevolg gehad dat eisers psychische en cognitieve beperkingen en zijn duurbelastbaarheid zijn onderschat. De fysieke, cognitieve en mentale inspanningsvermoeidheid (post-exertionele malaise, ofwel PEM) waar de postcovid zich in geval van eiser mede in uit - inspanning werkt averechts is helemaal niet bij de beoordeling betrokken.
Beoordeling van het beroep
8. De rechtbank stelt voorop dat als de medische beoordeling in bezwaar wordt betwist, een louter dossieronderzoek in de regel niet volstaat. Welke onderzoeksactiviteiten er in bezwaar moeten worden verricht hangt af van de medische situatie van de betrokkene, de bezwaargronden die zijn aangevoerd, en de vraag of er in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Het is vaste rechtspraak dat een spreekuurcontact ook per telefoon of video kan. Daarbij geldt echter onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Dat betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep als dat nodig is moet (kunnen) motiveren waarom van een (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek waarbij eiser fysiek aanwezig is kon worden afgezien, zeker als er op dat gebied gronden zijn aangevoerd. [1]
9. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de (volgens eiser) irrelevante en onjuiste gespreksonderdelen in het rapport van de eerste arts, op zichzelf geen aanleiding hoeven zijn voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep om eiser op te roepen voor een fysiek spreekuur. Deze punten kunnen immers ook telefonisch of schriftelijk aan de orde worden gesteld. Een fysiek gesprek is daarvoor niet noodzakelijk.
10. De rechtbank ziet wél dat eiser de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar gemotiveerd heeft betwist. Hij voert aan dat zijn psychische en cognitieve beperkingen zijn onderschat. De eerste arts gaat er ten onrechte vanuit dat die klachten te wijten zouden zijn aan eisers persoonlijkheid, omdat hij rond zijn achttiende levensjaar ook psychische klachten heeft gehad. Niet is onderzocht of deze klachten het gevolg zijn van eisers postcovid, terwijl eiser wel voor behandeling is doorverwezen naar de psycholoog. Eisers sluit zijn bezwaarschrift af met het specifieke verzoek om hem op te roepen voor het spreekuur.
11. Naar het oordeel van de rechtbank had de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit specifieke betoog van eiser aanleiding moeten zien om eiser op te roepen voor een fysiek spreekuur, óf (als een fysiek spreekuur volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval geen meerwaarde zou hebben) moeten motiveren waarom daarvan af kon worden afgezien. Geen van beide is gebeurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft in haar rapport wel dat zij een fysiek spreekuur niet noodzakelijk vindt, omdat eiser door de eerste arts al fysiek is gezien, maar die motivering is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitgelegd waarom, gelet op het specifieke betoog van eiser, van een fysiek spreekuur kon worden afgezien.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ook gebrekkig gemotiveerd. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat er in geval van post-covid een aantal (standaard) beperkingen worden aangenomen en dat er voor verdergaande of aanvullende beperkingen sprake zou moeten zijn van aanvullende diagnostiek. De rechtbank ziet inderdaad dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in geval van eiser geen aanleiding heeft gezien voor verdergaande of aanvullende beperkingen, omdat geen sprake zou zijn van aanvullende diagnostiek zoals een CPET (maximale inspanningstest) of een doorverwijzing naar de tweedelijnszorg. Dit kan de rechtbank niet volgen.
13. Allereerst vormt de diagnose post-covid al het medische substraat van de (claim)klachten: een aanvullende diagnose kan dan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vereist. Bovendien toont post-covid zich in zodanig veel verschillende vormen (vermoeidheid, longklachten, slaapproblemen, cognitieve problematiek, somberheid en psychische klachten, fysieke, cognitieve en mentale inspanningsvermoeidheid (PEM), duizeligheid, overgevoeligheid, hoofdpijn en nog veel meer) dat ook om die reden niet in het algemeen kan worden gesteld dat verdergaande of aanvullende beperkingen niet medisch geobjectiveerd kunnen worden zonder aanvullende diagnostiek. Een verzekeringsarts kan zelf deze beperkingen vaststellen en heeft daar niet per se aanvullende diagnostiek van andere specialisten voor nodig, gelet op de post-covid diagnose die al is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dus niet alleen vanwege het ontbreken van aanvullende informatie kunnen concluderen dat er geen additionele beperkingen vastgesteld kunnen worden.
14. Als laatste is de rechtbank van oordeel dat het ook onzorgvuldig was van het Uwv om geen informatie bij de behandelend sector op te vragen. De vraag of aanvullende informatie noodzakelijk is om beperkingen vast te stellen, staat los van de vraag of de verzekeringsarts in een concreet geval informatie moet opvragen bij specialisten. De primaire arts heeft geen informatie opgevraagd omdat het ziektebeeld evident zou zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook geen informatie opgevraagd, terwijl bekend was dat eiser op 8 februari 2023, de datum waar het in deze zaak om gaat, en daarvoor, onder behandeling was bij zowel de ergotherapeut als bij de psycholoog, en regelmatig zijn huisarts bezocht met diverse klachten. Eiser voert aan dat het Uwv wel informatie had moeten opvragen.
15. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [2] Is een verzekeringsarts van mening dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, dan mag hij in principe afgaan op zijn eigen oordeel en heeft hij de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. In de situatie van eiser had de verzekeringsarts naar eigen zeggen onvoldoende informatie om aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank hiervoor heeft hiervoor overwogen dat het niet per se noodzakelijk is om aanvullende beperkingen te baseren op aanvullende informatie. Dit laat echter onverlet dat, als de verzekeringsarts in een concrete situatie toch meer informatie nodig heeft om een oordeel te kunnen vormen over eventuele aanvullende beperkingen, het wel op weg van de verzekeringsarts ligt om die informatie op te vragen. Dat heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gedaan, terwijl hij dus wist dat eiser rond de datum in geding vaak zijn huisarts bezocht en in behandeling was bij een psycholoog en ergotherapeut. Ook dit is een gebrek in het bestreden besluit.
16. De rechtbank wijst er tot slot op dat de Richtlijn Langdurige klachten na COVID19 waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich bij haar beoordeling op heeft gebaseerd, ten tijde van eisers covid-19 infectie nog niet bestond - in ieder geval niet in de huidige vorm. Dat eiser toen door zijn huisarts bijvoorbeeld niet zou zijn doorverwezen naar de tweedelijnszorg (waarbij de rechtbank opmerkt dat dat op zichzelf al niet klopt, omdat eiser wel naar de psycholoog is doorverwezen) kan dan ook niet aan deze richtlijn worden getoetst.

Conclusie

17. Gelet op het voorgaande is het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank om twee redenen onzorgvuldig. Daarnaast is de conclusie van het Uwv dat er geen aanvullende beperkingen aangenomen hoeven te worden ten opzichte van de gebruikelijke beperkingen bij post-covid onvoldoende gemotiveerd. Dit maakt dat het bestreden besluit gebrekkig tot stand is gekomen. De rechtbank doet daarom tussenuitspraak. Met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht stelt de rechtbank het Uwv in de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. Dat kan:
  • door aanvullend te motiveren waarom er van een fysiek psychisch onderzoek kon worden afgezien, óf door eiser alsnog op te roepen voor een fysiek spreekuur en hem daarbij psychisch te onderzoeken,
  • door medische informatie over eiser op te vragen bij zijn huisarts, ergotherapeut en psycholoog en de ontvangen informatie vervolgens kenbaar bij de medische beoordeling te betrekken, en
  • als het Uwv van mening blijft dat verdergaande of aanvullende beperkingen ten opzichte van de gebruikelijke beperkingen bij post-covid niet nodig zijn, dit te voorzien van een concrete motivering,
hetzij (en voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit. Dit moet het Uwv doen met inachtneming van al wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv de zorgvuldigheidsgebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten.
19. Als het Uwv gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting einduitspraak doen in de zaak. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen.
20. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent dat zij over overige beroepsgronden, de proceskosten en het griffierecht, en het schadeverzoek van eiser (vergoeding van wettelijke rente) nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, de zorgvuldigheidsgebreken te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, of, om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat hij geen gebruik maakt van de herstelmogelijkheid;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.
2.Uitspraak van de CRvB van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.