In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2025, wordt het verzoek van verzoeker om een proceskostenvergoeding beoordeeld. Verzoeker had een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aangevraagd, maar deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 oktober 2024. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij gedurende de behandeling van het bezwaar als in het bezit van een VOG kon worden behandeld. Op 17 januari 2025 heeft de staatssecretaris echter besloten om verzoeker alsnog een VOG te verlenen, waardoor verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken en de rechtbank heeft gevraagd om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De staatssecretaris betoogde dat er geen sprake was van onrechtmatigheid aan zijn zijde, omdat de beslissing op bezwaar was gebaseerd op informatie die pas in de bezwaarfase was overgelegd. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker terecht het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, aangezien hij recht had op de VOG. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, omdat verzoeker een reden had om het verzoek in te dienen.
De proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-, omdat verzoeker zich had laten bijstaan door een gemachtigde die een proceshandeling had verricht. De staatssecretaris is veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de rechtsbijstandverlener. Daarnaast kan de staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.