In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. Het geschil betreft een verbouwing van de woning van [eiser], waarbij [gedaagde] als aannemer betrokken was. [eiser] is ontevreden over de uitvoering van de verbouwing, met name over de houten draagbalk boven de glazen schuifpui en de gietvloer in de keuken en veranda. Hij vordert een schadevergoeding van € 22.463,37, terwijl [gedaagde] een tegenvordering heeft ingesteld voor openstaande rekeningen van € 15.523,10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de gietvloer in de keuken, omdat hij zelf de ondervloer heeft gelegd. De schadevergoeding is vastgesteld op € 5.163,43. De rechtbank heeft echter de vordering van [eiser] voor de draagbalk en de gietvloer in de veranda afgewezen, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] niet van toepassing zijn en dat er geen onredelijk bezwarend beding is aangetoond.
In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] een bedrag van € 12.889,03 aan [gedaagde] moet betalen, met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser], die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.