ECLI:NL:RBMNE:2025:1119

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/16/575057 / HL ZA 24-136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verbouwing woning met betrekking tot waarschuwingsplicht aannemer en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. Het geschil betreft een verbouwing van de woning van [eiser], waarbij [gedaagde] als aannemer betrokken was. [eiser] is ontevreden over de uitvoering van de verbouwing, met name over de houten draagbalk boven de glazen schuifpui en de gietvloer in de keuken en veranda. Hij vordert een schadevergoeding van € 22.463,37, terwijl [gedaagde] een tegenvordering heeft ingesteld voor openstaande rekeningen van € 15.523,10.

De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade aan de gietvloer in de keuken, omdat hij zelf de ondervloer heeft gelegd. De schadevergoeding is vastgesteld op € 5.163,43. De rechtbank heeft echter de vordering van [eiser] voor de draagbalk en de gietvloer in de veranda afgewezen, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] is vastgesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] niet van toepassing zijn en dat er geen onredelijk bezwarend beding is aangetoond.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] een bedrag van € 12.889,03 aan [gedaagde] moet betalen, met wettelijke rente vanaf 4 oktober 2023. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser], die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/575057 / HL ZA 24-136
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.S. Muller,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Brakke.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de e-mail waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 27 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern van de zaak

[eiser] is niet tevreden over een deel van de verbouwing die [gedaagde] bij hem heeft uitgevoerd. De belangrijkste kwesties zijn de problemen met de houten draagbalk boven de glazen schuifpui van de veranda en de gietvloer in de keuken en in de veranda. [eiser] eist daarom een bedrag van € 22.463,37 aan (vervangende) schadevergoeding, plus wettelijke rente en proceskosten. [gedaagde] is het daar niet mee eens en heeft een tegenvordering ingesteld. Volgens [gedaagde] moet [eiser] nog € 15.523,10 (plus wettelijke rente en proceskosten) aan openstaande rekeningen betalen. De rechtbank beslist dat [gedaagde] (alleen) de schade aan de gietvloer in de keuken moet vergoeden, omdat [gedaagde] zelf de ondervloer heeft gelegd. Tegelijkertijd moet [eiser] het grootste deel van de openstaande rekeningen nog betalen.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
[gedaagde] moet in totaal € 5.163,43 aan schadevergoeding betalen aan [eiser] . Dat bedrag bestaat uit:
- Gietvloer keuken
- Ongelijk uitstekende kranen badkamer
- Opnieuw stellen keukendeur


5.000,00
150,00
13,43
Totaal
5.163,43
De schadevergoeding voor de overige gebreken wordt afgewezen. De rechtbank licht dat hierna per gebrek toe, maar beoordeelt eerst de schikkingsonderhandelingen en het verzuim van [gedaagde] . Die onderwerpen zijn namelijk belangrijk voor de verdere beoordeling.
Vooraf (1): de status van de e-mails met schikkingsonderhandelingen
3.2.
Voorafgaand aan deze procedure hebben partijen met elkaar onderhandeld over een schikking. Zij hebben de e-mails daarover overgelegd als producties bij de stukken. Er bestaat discussie over de status van deze e-mails en over wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten naar aanleiding van deze e-mails.
3.3.
Op 12 mei 2022 doet [gedaagde] per e-mail een voorstel aan [eiser] om een lijst met gebreken op te lossen tegen betaling van € 7.500,00. Hij voegt daaraan toe: “daarna scheiden onze wegen en is dan deze kwestie definitief ter finale kwijting over en weer afgewikkeld”. [eiser] reageert daarop via zijn advocaat per e-mail van 3 juni 2022, met onder andere de woorden “Ik heb uw voorstel/reactie uitgebreid besproken met cliënten” en “Dit brengt mij bij een laatste finaal voorstel van cliënten.”
3.4.
Uiteindelijk worden [eiser] en [gedaagde] het niet eens. [eiser] laat via zijn advocaat per e-mail van 29 juni 2022 weten: “Cliënten bemerken inderdaad dat er bijna overeenstemming bestaat. Zoals cliënten het nu zien, zijn partijen het nog niet eens over (…) Wanneer u hiermee instemt en dit onderschrijft, zal ik namens cliënten nog een document opstellen waarin de afspraken nog eens helder staan verwoord.” [gedaagde] wijst het schikkingsvoorstel af per e-mail van 30 juni 2022: “Jammer dat de heer [eiser] niet instemt. Ik pas ervoor om nu aan het werk te gaan en straks naar mijn centen te kunnen fluiten. In mijn voorstel ben ik bereid om (…) Als de heer [eiser] hiermee niet kan instemmen, dan zal ook ik de zaak aan een advocaat moeten voorleggen.”
3.5.
Tijdens de zitting hebben zowel [eiser] als [gedaagde] bevestigd dat het in deze e-mails alleen ging om een schikkingsvoorstel. Omdat deze schikking uiteindelijk niet tot stand is gekomen, zijn [eiser] en [gedaagde] niet gebonden aan de voorstellen in deze e-mails. Met andere woorden: er is geen overeenkomst tot stand gekomen, want partijen hebben elkaars voorstellen niet aanvaard. [1]
Vooraf (2): [gedaagde] was in verzuim
3.6.
Om schadevergoeding te kunnen toewijzen, is noodzakelijk dat degene die de schade heeft veroorzaakt ‘in verzuim’ is (of dat het blijvend onmogelijk is om de gemaakte afspraken na te komen). [2] Dat betekent dat degene die de schade heeft veroorzaakt, zijn verplichtingen niet nakomt, terwijl de andere partij daar toen al wel recht op had. Er zijn verschillende manieren waarop het verzuim kan intreden. Een mogelijkheid is het versturen van een ingebrekestelling. In deze zaak staat vast dat er een ingebrekestelling is verstuurd op 5 mei 2022, maar die was beperkt tot de balk boven de schuifpui in de veranda.
3.7.
Over de vraag of [gedaagde] wel in gebreke is gesteld voor de andere gebreken, bestaat discussie tussen partijen. [eiser] vindt dat de e-mail van 3 juni 2022 een ingebrekestelling is, omdat in die e-mail zijn advocaat voorstelt om een aantal gebreken binnen vier weken na acceptatie van het schikkingsvoorstel te herstellen. De rechtbank gaat daar niet in mee. De e-mail van 3 juni 2022 was namelijk geen ingebrekestelling, maar een schikkingsvoorstel (zie randnummer 3.2.-3.5.).
3.8.
Verzuim kan ook intreden zonder ingebrekestelling, bijvoorbeeld als [eiser] uit een mededeling van [gedaagde] mocht afleiden dat hij zijn verplichtingen niet meer zou nakomen. [3] Dat is gebeurd op 20 januari 2023. In een e-mail heeft [gedaagde] toen aangegeven dat hij de gebreken niet wilde herstellen, omdat partijen óf afscheid zouden nemen van elkaar met finale kwijting, óf zouden gaan procederen. Daarom is [gedaagde] vanaf 20 januari 2023 in verzuim ten aanzien van alle andere gebreken.
3.9.
[gedaagde] brengt daartegenin dat hij zijn verplichtingen op 6 juli 2022 heeft opgeschort, omdat [eiser] de gevraagde € 3.750,00 niet betaalde. Dat verweer slaagt niet. De betaling van € 3.750,00 was onderdeel van de mislukte schikkingsonderhandelingen (zie randnummer 3.2.-3.5.) en stond dus los van de verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst. [gedaagde] mocht zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst (het verhelpen van de gebreken) niet opschorten omdat [eiser] niet akkoord was gegaan met het betalen van (een deel van) een schikkingsbedrag. [4] De algemene voorwaarden van [gedaagde] (artikel 10.1 en 10.2) maken dat niet anders. Deze artikelen zien alleen op het geval dat de opdrachtgever niet aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen en het betalen van € 3.750,00 was geen verplichting van [eiser] .
[gedaagde] moet aan [eiser] schadevergoeding betalen voor de scheuren in de keukenvloer
3.10.
[eiser] vordert € 5.000,00 (exclusief btw) aan schadevergoeding voor de scheuren in de gietvloer in de keuken. De rechtbank wijst dat toe, want als je schade veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming, dan moet je die schade vergoeden. [5] Dat is hier het geval. [eiser] en [gedaagde] hebben eerst afgesproken dat [gedaagde] een lavasteengietvloer zou aanbrengen in de keuken. Nadat [gedaagde] constateerde dat de bestaande ondervloer niet voldeed, hebben zij ook afgesproken dat [gedaagde] , tegen een meerprijs, een nieuwe ondervloer zou aanbrengen die wel geschikt was voor een lavasteengietvloer. Toen [gedaagde] had aangegeven dat een nieuwe ondervloer nodig was en die uiteindelijk ook had aangebracht, mocht [eiser] verwachten dat die nieuwe ondervloer geschikt is voor de aan te brengen lavasteengietvloer. Toch voldeed de aangebrachte ondervloer niet, want er zijn scheuren ontstaan in de keukenvloer. [eiser] onderbouwt dat met een rapport van het [onderneming 1] van 6 september 2023 (hierna: het [onderneming 1] ‑rapport). Daarin staat dat de grote scheur in de vloer is ontstaan doordat de nieuwe ondervloer rust op een ondergrond van verschillend materialen die op een verschillende manier ‘werken’. De andere scheuren zijn ontstaan door werking in de nieuwe ondervloer zelf. Deze heeft te weinig wapening om de scheuren op te vangen. [gedaagde] heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij ook denkt dat de scheuren zijn ontstaan door werking, maar hij wijt dit meer in het algemeen aan de leeftijd van de woning. [gedaagde] heeft dat niet verder onderbouwd en daarom is de betwisting van [gedaagde] onvoldoende tegenover de gemotiveerde stellingen van [eiser] .
3.11.
[gedaagde] betoogt dat de ondergrond onder de nieuwe ondervloer niet geschikt zou zijn voor een lavasteengietvloer, maar in dat geval had [gedaagde] als aannemer [eiser] daarvoor moeten waarschuwen. Op grond van de wet is [gedaagde] ook verplicht om zo’n waarschuwing te geven. [6] [gedaagde] zegt wel dat hij (mondeling) heeft gewaarschuwd, maar [eiser] ontkent dat stellig. Omdat [gedaagde] dit aanvoert als verweer, had hij moeten onderbouwen dat hij een waarschuwing heeft gegeven. In dit geval overwoog [eiser] ook een ander soort vloer (tegelvloer), en bij een waarschuwing had hij voor die tegelvloer kunnen kiezen. Dat [eiser] uiteindelijk de keuze heeft gemaakt voor een lavasteengietvloer, ziet de rechtbank dan ook als een aanwijzing dat [eiser] niet is gewaarschuwd door [gedaagde] . Bovendien mag van [gedaagde] – als professionele aannemer – worden verwacht dat hij een waarschuwing ook schriftelijk vastlegt.
3.12.
[gedaagde] heeft verder aangegeven dat het [onderneming 1] -rapport ervan uitgaat dat de vloer van beton ciré is. Dat is onjuist, want het gaat om een lavasteengietvloer. Een lavasteengietvloer heeft andere producteigenschappen dan een vloer van beton ciré: een lavasteengietvloer is elastischer en daarom beter bestand tegen scheurvorming. Mogelijk is dat zo, maar dat helpt [gedaagde] niet verder. Als [gedaagde] een elastischer materiaal heeft gebruikt, zou het minder vatbaar zijn voor scheurvorming. Toch staat vast dat zelfs met dit relatief elastische materiaal scheuren zijn ontstaan in de vloer.
3.13.
Door de ongeschiktheid van de nieuwe ondervloer dan wel de ondergrond onder de nieuwe ondervloer waarvoor [gedaagde] niet heeft gewaarschuwd, zijn scheuren ontstaan in de gietvloer in de keuken. De schade bedraagt volgens het [onderneming 1] -rapport € 5.000,00 (exclusief btw). [gedaagde] heeft verder niets tegen de hoogte van de schade ingebracht, terwijl hij daar wel de gelegenheid voor heeft gehad. Ten slotte is er ook sprake van verzuim aan de zijde van [gedaagde] (zie randnummer 3.6.-3.9.). Aan alle vereisten om schadevergoeding voor de keukenvloer te kunnen toewijzen, is dus voldaan.
De algemene voorwaarden van de leverancier zijn niet van toepassing
3.14.
[gedaagde] heeft aangegeven dat hij niet aansprakelijk is voor de scheuren in de gietvloer in de keuken. Hij beroept zich daarbij op de algemene voorwaarden van de leverancier van de gietvloer ( [onderneming 2] ), waarin aansprakelijkheid voor scheuren in de gietvloer wordt uitgesloten. [gedaagde] stelt wel dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn, maar onderbouwt dat niet. [eiser] betwist uitdrukkelijk dat hij deze algemene voorwaarden heeft ontvangen. Omdat [gedaagde] zich op deze algemene voorwaarden beroept, moet hij aantonen dat deze onderdeel zijn geworden van de afspraken tussen partijen. Hij heeft dat niet gedaan en dus laat de rechtbank de algemene voorwaarden van [onderneming 2] verder buiten beschouwing.
De uitsluiting van aansprakelijkheid voor de gietvloer is niet van toepassing
3.15.
[gedaagde] heeft ook aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is voor de scheuren in de gietvloer in de keuken, omdat in artikel 14.4 van zijn eigen algemene voorwaarden staat: “Bij gietvloeren biedt door [gedaagde] enkel garantie op de onthechting.” Maar dit artikel is niet van toepassing, omdat [eiser] dit artikel heeft vernietigd. Dat mocht hij doen, omdat het onredelijk bezwarend is. [7] In de wet staat dat een artikel in algemene voorwaarden waarin een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geheel of ten dele wordt uitgesloten, wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. [8] [gedaagde] is er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontzenuwen. [gedaagde] heeft op de zitting aangegeven dat in dit geval geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding omdat iemand die een gietvloer aanbrengt, niet kan garanderen dat er geen scheuren ontstaan, want dat is afhankelijk van de ondergrond. Dat gaat in dit geval niet op, want [gedaagde] heeft zelf de ondervloer aangebracht waarop de gietvloer rust.
Geen schadevergoeding voor de draagbalk boven de schuifpui in de veranda
3.16.
De gevorderde schadevergoeding van € 9.500,00 (exclusief btw) voor de draagbalk boven de glazen schuifpui in de veranda wordt afgewezen, want er is geen sprake van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft een juiste uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken: het bouwen van een veranda waar een andere leverancier de glazen schuifpui voor zou aanleveren en zou installeren.
3.17.
[eiser] klaagt dat de balk doorbuigt, maar partijen zijn het erover eens dat de balk mócht doorbuigen: maximaal 24 mm. Dat staat in het rapport van [onderneming 3] van 30 maart 2022 zoals overgelegd door [eiser] (hierna: het [onderneming 3] -rapport): “Doorbuiging van een houten balk bij een grote overspanning is normaal. Een houten balk in deze situatie mag dus doorbuigen. (…) Deze norm is opgenomen in de NEN-EN1995. Het klopt dus dat de balk boven de pui maximaal 24 mm mag doorbuigen” (pagina 7). Dat staat ook in de constructieberekening van [onderneming 4] van 7 februari 2023 (hierna: [onderneming 4] ) zoals overgelegd door [gedaagde] : “Toelaatbare doorbuiging voor een dak = (…) 24,6 mm” (hoofdstuk 8). Uit niets blijkt dat de balk meer dan 24 mm doorboog. Volgens [gedaagde] is de balk 9 mm opgevijzeld. Volgens de berekeningen van [onderneming 4] zou de balk theoretisch maximaal 18,7 mm door kunnen buigen. [eiser] legt verder nergens uit dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een doorbuiging van meer dan 24 mm. De doorbuiging van de houten balk is daarom geen gebrek. Dat [eiser] de balk desondanks heeft laten verstevigen omdat hij bang was dat de balk op termijn verder door zou buigen dan 24 mm, komt niet voor rekening van [gedaagde] . [eiser] heeft immers zelf voor versteviging gekozen, terwijl de doorbuiging van de balk binnen de norm bleef.
3.18.
Dat de glazen schuifpui niet goed sluit, wordt niet veroorzaakt door een gebrek aan het werk van [gedaagde] . De glazen schuifpui is geleverd en geïnstalleerd door een andere partij. [gedaagde] heeft de leverancier van de schuifpui per WhatsApp drie keer expliciet gewezen op de doorbuiging van de houten draagbalk, zodat de leverancier daar rekening mee kon houden bij het inmeten. Daar komt nog bij dat het [onderneming 1] -rapport, overgelegd door [eiser] zelf, vermeldt: “De oorzaak van het niet sluiten van de elementen in het kozijn van de veranda is niet gelegen aan de doorbuiging van de eiken balk” (pagina 10).
Geen schadevergoeding voor de verandavloer
3.19.
De rechtbank wijst de geëiste schadevergoeding van € 6.500,00 (exclusief btw) voor de gietvloer in de veranda af. [eiser] onderbouwt namelijk onvoldoende dat er sprake is van een tekortkoming als het gaat om de vorming van vlekken en het feit dat de vloer ruw is en vuil aanpakt. [eiser] baseert dit op het [onderneming 1] -rapport, waarin wordt geconstateerd dat: “De meerdere laklagen van twee componenten lak lijken niet (goed) aangebracht (…)” (pagina 4). Alleen speculeren over een mogelijke tekortkoming (“lijken”) is onvoldoende om een vordering te onderbouwen. Het [onderneming 1] -rapport gaat bovendien uit van een onjuist materiaal, namelijk beton ciré in plaats van een lavasteengietvloer. Tijdens de zitting (en eerder per brief van 23 november 2023) heeft [gedaagde] onweersproken uitgelegd dat dit twee verschillende producten met verschillende producteigenschappen zijn (zie ook randnummer 3.12.).
3.20.
[eiser] vordert deze schadevergoeding ook vanwege een bult in de verandavloer. [gedaagde] heeft in zijn brief van 23 november 2023 al aangegeven dat [eiser] te laat heeft geklaagd over de bult in de verandavloer, en dus geen beroep meer kan doen op dit gebrek. [9] De rechtbank is het daarmee eens. Pas in het [onderneming 1] -rapport, aan [gedaagde] verstuurd per brief van 13 september 2023, werd voor het eerst aangegeven dat er een bult zit in de verandavloer. Dat was meer dan een jaar na het aanbrengen van de vloer. Als [eiser] dit eerder had aangegeven, bijvoorbeeld in mei 2022, had [gedaagde] dit nog mee kunnen nemen bij de werkzaamheden die begin juli 2022 hebben plaatsgevonden.
Geen schadevergoeding voor de haarscheur in het stucwerk in de hal
3.21.
De gevorderde schadevergoeding van € 900,00 voor de haarscheur in het stucwerk van de hal is niet toewijsbaar. [eiser] heeft namelijk onvoldoende belang bij herstel van de scheur en alleen een vordering waar je voldoende belang bij hebt, kan worden toegewezen. [10] [eiser] heeft zelf aangegeven dat hij op dit moment, in verband met zijn jonge kinderen, afziet van het (al dan niet opnieuw) laten stuken van de hal. [eiser] wil later, als de kinderen groter zijn, de hal sowieso opnieuw laten stuken. Dat [gedaagde] door onduidelijkheid over de afspraken toch een deel van de hal heeft gestuukt, maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft voor dit stucwerk bovendien niets in rekening gebracht.
Wel schadevergoeding voor twee kleine gebreken
3.22.
[eiser] vordert € 150,00 (exclusief btw) schadevergoeding voor de kranen in de badkamer, die ten opzichte van elkaar ongelijk uit de muur steken. [gedaagde] heeft deze vordering erkend en daarom wijst de rechtbank deze toe.
3.23.
[eiser] vordert € 300,00 (exclusief btw) schadevergoeding voor het opnieuw stellen van de keukendeur. [gedaagde] heeft erkend dat de deur opnieuw moet worden gesteld en aangeboden om het zelf op te lossen. Omdat [eiser] geen nakoming meer eist, maar vervangende schadevergoeding, zal de rechtbank toch een bedrag aan schadevergoeding toewijzen. [eiser] eist € 300,00 zonder onderbouwing van dat bedrag. [gedaagde] heeft daarentegen uitgelegd dat het opnieuw stellen van de deur maximaal 15 minuten werk is en dat een bedrag van € 300,00 daarom veel te hoog is. [eiser] heeft daar niets tegenin gebracht. De rechtbank begroot de schade daarom zelf op € 13,43 (exclusief btw). [11] Dat is gebaseerd op 15 minuten werk tegen een uurtarief van € 53,72 (het uurloon, exclusief btw, waar het [onderneming 1] -rapport van uitgaat en waar [gedaagde] niets tegenin heeft gebracht).
[gedaagde] moet een deel van de expertisekosten betalen
3.24.
[eiser] vordert vergoeding van € 5.561,05 aan expertisekosten. Redelijke kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen komen in principe voor vergoeding in aanmerking. [12] [eiser] heeft drie expertiserapporten ingebracht: het [onderneming 3] -rapport, het [onderneming 1] -rapport en een rapport van [onderneming 5] van 8 november 2022 (hierna: het [onderneming 5] -rapport). Het [onderneming 3] -rapport en het [onderneming 5] -rapport gaan alleen over de draagbalk boven de schuifpui in de veranda. Omdat de gevorderde schadevergoeding daarvoor is afgewezen, komen de kosten van deze rapporten in ieder geval niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft de kosten van de rapporten niet gespecificeerd, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wat de kosten van het [onderneming 1] -rapport waren. Daarom worden de gevorderde expertisekosten afgewezen.
[gedaagde] hoeft geen wettelijke rente te betalen over de schade
3.25.
[eiser] eist dat [gedaagde] wettelijke rente betaalt over de schadevergoeding vanaf 2 mei 2024, de datum van de dagvaarding. De rechtbank wijst dat af. De wettelijke rente is namelijk een vergoeding voor vertraging bij het betalen van een geldsom. [13] In dit geval is niet gesteld of gebleken dat [eiser] al daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor het laten herstellen van de vloer. Van vertragingsschade kan dus geen sprake zijn. [14]
[eiser] moet de proceskosten in conventie betalen
3.26.
[eiser] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten in conventie van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639,00
in reconventie
3.27.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij vindt dat [eiser] nog twee facturen (deels) moet betalen en eist daarom € 15.523,10 (inclusief btw) van [eiser] . Betaling van de factuur van 2 januari 2023 wijst de rechtbank af, want deze factuur ziet op betaling van een schikkingsbedrag en er is geen schikking tot stand gekomen.
3.28.
[eiser] moet wel de openstaande €12.889,03 (inclusief btw) van de andere factuur betalen (factuur 2023-0005 van 29 september 2023). Deze factuur ziet op de laatste termijn van de afgesproken werkzaamheden. [eiser] heeft niet betwist dat hij nog een laatste termijn moet betalen en ook niet dat deze factuur ziet op de laatste termijn. Het bedrag van deze factuur hoeft ook niet verminderd te worden tot € 7.500,00, zoals [eiser] aanvoert. Dit bedrag is namelijk alleen aan de orde geweest in het kader van de onderhandelingen over een schikking die uiteindelijk niet tot stand is gekomen (zie randnummer 3.2.-3.5.).
[eiser] moet wettelijke rente betalen
3.29.
[gedaagde] eist dat [eiser] wettelijke rente betaalt vanaf 4 oktober 2023, de vervaldatum van factuur 2023-0005. De rechtbank wijst wettelijke rente over een bedrag van € 7.725,60 toe. In de brief van 29 september 2023 heeft [eiser] zijn vordering tot schadevergoeding verrekend met de openstaande betaling aan [gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] ook nog een expliciet beroep gedaan op verrekening. [eiser] ging daarbij wel uit van andere bedragen dan de bedragen zoals toegewezen in dit vonnis. Omdat de rechtbank € 5.163,43 aan schadevergoeding toewijst, mocht [eiser] verrekenen (en de betaling opschorten) tot dat bedrag. Dan blijft nog € 7.725,60 (€ 12.889,03 − € 5.163,43) over. [eiser] kon dat deel van de betaling niet verrekenen. Hij had betaling van dit bedrag dus ook niet mogen opschorten en moet daarom wettelijke rente over betalen als vergoeding voor de vertraging van betaling van dit bedrag. Dat komt omdat opschorting slechts is toegelaten voor zover de tekortkoming het opschorten rechtvaardigt. [15]
[eiser] hoeft geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
3.30.
[gedaagde] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De rechtbank stelt vast dat [eiser] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [gedaagde] heeft [eiser] tot betaling aangemaand, maar [gedaagde] heeft niet gesteld op welke datum de aanmaning door [eiser] op zijn laatst is ontvangen of op welke datum de aanmaning is verzonden. Daarom is niet voldaan aan de stelplicht. [16] De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
[eiser] moet de proceskosten in reconventie betalen
3.31.
[eiser] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten die horen bij de tegenvordering van [gedaagde] (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten in reconventie van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.406,00
in conventie en reconventie
Uitvoerbaar bij voorraad
3.32.
Dit vonnis is grotendeels uitvoerbaar bij voorraad, zoals [eiser] en [gedaagde] hebben gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.163,43 (exclusief btw) aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.639,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in reconventie
4.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 12.889,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 7.725,60, met ingang van 4 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en reconventie
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. G. Boonzaaijer en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:217 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:74 lid 2.
3.Artikel 6:83 sub c BW.
4.Artikel 6:262 lid 1 BW.
5.Artikel 6:74 lid 1 BW.
6.Artikel 7:754 lid 1 BW.
7.Artikel 6:233 sub a BW.
8.Artikel 6:237 onder f BW.
9.Artikel 6:89 BW.
10.Artikel 3:303 BW.
11.De rechter is bevoegd om de schade zelf te begroten (art. 6:97 BW).
12.Artikel 6:96 lid 2 onder b BW.
13.Artikel 6:119 lid 1 BW.
14.Zie ook Gerechtshof Den Haag 4 oktober 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2100, rov. 6.23 en 6.24.
15.Artikel 6:262 lid 2 BW.
16.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.