Beoordeling
De schending van de inlichtingenplicht
6. Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Die stelling heeft hij niet verder onderbouwd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de inlichtingenplicht wel is geschonden, maar dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarom van terugvordering zou moeten worden afgezien.
7. De rechtbank concludeert dat niet langer ter discussie staat dat de inlichtingenplicht is geschonden. De stelling dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van terugvordering, zal hierna worden besproken.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
De dringende redenen die aan terugvordering in de weg kunnen staan
9. Eiser stelt dat het Uwv van de terugvordering had moeten afzien. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10. Voor het juridisch kader verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2018.Na die uitspraak is de rechtspraak verder ontwikkeld. Voor de beoordeling is nu vooral de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 van belang.De CRvB heeft die uitspraak gedaan in een Wajong-zaak, maar de rechtbank ziet geen reden deze uitgangspunten niet ook van toepassing te achten in onderhavige zaak, waar het gaat om een terugvordering op grond van de Toeslagenwet.
11. In de uitspraak van 18 april 2024 is geoordeeld dat bij herziening en terugvordering niet alleen moet worden gekeken naar de gevolgen daarvan, maar ook naar de oorzaken. Of sprake is van een dringende reden, moet intensief worden getoetst. Dit wordt nu als een open norm gezien, waarbinnen de relevante feiten en omstandigheden moeten worden afgewogen, ter toetsing aan onder andere het evenredigheidsbeginsel. In deze uitspraak overweegt de CRvB ook dat het aan de betrokkene is om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van een dringende reden. Dat wat wordt aangevoerd zal daarbij ruim moeten worden uitgelegd. Het is vervolgens aan het Uwv om daarnaar, zo nodig, nader onderzoek te doen. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, wordt de vraag of het Uwv alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling van de dringende reden heeft betrokken, door de bestuursrechter vol getoetst.
12. Aan de hand van dit kader zal de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordelen.
13. Eiser noemt verschillende persoonlijke omstandigheden als dringende redenen. Het gaat dan om de emoties van eiser na de echtscheiding in 2019, zijn medische klachten, een ongeluk met als gevolg aanvullende medische klachten en de zorg die hij heeft voor zijn inwonende, meerderjarige zoon. De rechtbank begrijpt dat deze verschillende omstandigheden ingrijpend zijn geweest voor eiser. Deze omstandigheden hebben echter niet tot gevolg dat eiser het Uwv niet kon informeren over wijzigingen in zijn omstandigheden. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat als de omstandigheden als gevolg van de echtscheiding van eiser in 2019 zwaar waren, dit niet verklaart waarom hij niet op een later moment het Uwv heeft geïnformeerd. Van een dringende reden is daarom geen sprake.
14. Als het gaat om de gevolgen van de besluiten noemt eiser als dringende reden dat de betalingsverplichtingen stress veroorzaken en zijn medische klachten daardoor verergeren. Waarom hiervan sprake is en hoe de medische klachten verergeren, heeft eiser niet verder toegelicht. Niettemin begrijpt de rechtbank dat de betalingsverplichting ingrijpende gevolgen heeft voor het leven van eiser. Tegelijk is van belang dat eiser met het Uwv een betalingsregeling heeft getroffen. Deze is afgestemd op de financiële situatie van eiser en kan, als die financiële situatie wijzigt, daarop worden aangepast. Ook voor wat betreft de gevolgen is daarom geen sprake van een dringende reden.
15. De beroepsgrond slaagt niet.
De dringende redenen die aan het opleggen van een boete in de weg kunnen staan
16. Eiser stelt dat het Uwv wegens dringende redenen van het opleggen van de boete had moeten afzien. Als dringende redenen noemt eiser hierbij dezelfde omstandigheden als hij ook bij de terugvordering heeft aangevoerd. Eiser doet hierbij een beroep op artikel 14a, achtste lid, van de Toeslagenwet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een boete af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
17. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het Uwv verplicht is een boete op te leggen bij schending van de inlichtingenplicht. De hoogte van een boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze kan worden verweten. Als zo de hoogte van de boete is bepaald, moet worden beoordeeld of de boete in verband met dringende redenen moet worden verlaagd, of van het opleggen daarvan moet worden afgezien. Bij die dringende redenen gaat het dan om omstandigheden die niet al bij de beoordeling van de verwijtbaarheid een rol speelden.
18. In dit geval heeft het Uwv aangenomen dat geen sprake was van opzet of grove schuld, en heeft het Uwv daarom de hoogte van de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Dit is conform artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Daarna heeft het Uwv op basis van de financiële omstandigheden van eiser de boete verlaagd tot de aflossingscapaciteit per maand, maal 12 maanden.
19. Voor zover eiser stelt dat uit zijn persoonlijke omstandigheden blijkt dat geen sprake is van opzet of grove schuld, wijst de rechtbank erop dat het Uwv ook niet is uitgegaan van opzet of grove schuld. Het Uwv is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
20. Eiser heeft niet gesteld dat zijn bijzondere omstandigheden leiden tot verminderde verwijtbaarheid, zoals bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de rechtbank is van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden ook niet aan de criteria voor verminderde verwijtbaarheid voldoen.
21. Onder verwijzing naar de beoordeling van de dringende redenen bij het beroep tegen de terugvordering, is de rechtbank van oordeel dat ook geen sprake is van dringende redenen die aan het opleggen van de boete in de weg staan. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de boete al aanzienlijk is gematigd in verband met de financiële omstandigheden van eiser.
22. De beroepsgrond slaagt niet.