ECLI:NL:RBMNE:2025:1213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/6173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering en boete op grond van de Toeslagenwet en WAO wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft eiser, die een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Toeslagenwet, zijn inlichtingenplicht geschonden door wijzigingen in zijn persoonlijke situatie niet te melden aan het Uwv. Na ontdekking van deze schending heeft het Uwv de uitkering met terugwerkende kracht herzien en beëindigd, en een terugvordering en boete opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft de besluiten gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld en geconcludeerd dat de inlichtingenplicht inderdaad is geschonden. Eiser heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering en boete af te zien, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de besluiten van het Uwv te weerleggen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van het Uwv in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Jozefzoon-Flipse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: E.S. Träger).

Inleiding

1. Eiser ontving op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Toeslagenwet een uitkering en een toeslag. In 2019 hebben zich verschillende wijzigingen in zijn leven voorgedaan: zijn toenmalige partner ontving inkomen, het huwelijk werd ontbonden en de toen ex-partner verliet de woning. Eiser heeft deze wijzigingen niet bij het Uwv gemeld.
2. Nadat het Uwv hiermee bekend werd, heeft het Uwv de uitkering met terugwerkende kracht herzien en beëindigd. Ook heeft het Uwv besloten dat wat teveel is betaald, moet worden terugbetaald. Daarnaast heeft het Uwv een boete opgelegd omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het gaat om de volgende bedragen:
  • € 1.173,44, teruggevorderd bij besluit van 25 april 2024 in verband met het niet melden van achtereenvolgens het inkomen van de toenmalige partner van eiser en daarna de ontbinding van het huwelijk. Deze terugvordering is berekend over de periode van 25 februari 2019 tot en met 17 december 2019.
  • € 6.485,96, teruggevorderd bij besluit van 12 april 2024 in verband met het niet melden van de nieuwe situatie als alleenstaande woningdeler met een inwonende zoon na het vertrek van de ex-partner. Deze terugvordering is berekend over de periode van 18 december 2019 tot en met 30 september 2023.
  • € 1.788,- als boete in verband met de schending van de inlichtingenplicht. Deze boete is berekend als de helft van het door eiser genoten voordeel van de onterecht ontvangen uitkering en vervolgens in verband met de financiële omstandigheden van eiser verlaagd tot het genoemde bedrag.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten tot terugvordering en het opleggen van de boete.
3. Met de beslissing op bezwaar van 19 augustus 2024 is het Uwv bij de besluiten tot terugvordering en het opleggen van een boete gebleven.
4. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser, samen met zijn gemachtigde, deelgenomen. Ook de gemachtigde van het Uwv was aanwezig.

Beoordeling

De schending van de inlichtingenplicht
6. Eiser stelt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Die stelling heeft hij niet verder onderbouwd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de inlichtingenplicht wel is geschonden, maar dat sprake is van bijzondere omstandigheden waarom van terugvordering zou moeten worden afgezien.
7. De rechtbank concludeert dat niet langer ter discussie staat dat de inlichtingenplicht is geschonden. De stelling dat sprake is van omstandigheden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van terugvordering, zal hierna worden besproken.
8. De beroepsgrond slaagt niet.
De dringende redenen die aan terugvordering in de weg kunnen staan
9. Eiser stelt dat het Uwv van de terugvordering had moeten afzien. Hij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 20, vijfde lid, van de Toeslagenwet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
10. Voor het juridisch kader verwijst eiser naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2018. [1] Na die uitspraak is de rechtspraak verder ontwikkeld. Voor de beoordeling is nu vooral de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 van belang. [2] De CRvB heeft die uitspraak gedaan in een Wajong-zaak, maar de rechtbank ziet geen reden deze uitgangspunten niet ook van toepassing te achten in onderhavige zaak, waar het gaat om een terugvordering op grond van de Toeslagenwet.
11. In de uitspraak van 18 april 2024 is geoordeeld dat bij herziening en terugvordering niet alleen moet worden gekeken naar de gevolgen daarvan, maar ook naar de oorzaken. Of sprake is van een dringende reden, moet intensief worden getoetst. Dit wordt nu als een open norm gezien, waarbinnen de relevante feiten en omstandigheden moeten worden afgewogen, ter toetsing aan onder andere het evenredigheidsbeginsel. In deze uitspraak overweegt de CRvB ook dat het aan de betrokkene is om feiten en omstandigheden aan te voeren die maken dat – volgens hem – sprake is van een dringende reden. Dat wat wordt aangevoerd zal daarbij ruim moeten worden uitgelegd. Het is vervolgens aan het Uwv om daarnaar, zo nodig, nader onderzoek te doen. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, wordt de vraag of het Uwv alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling van de dringende reden heeft betrokken, door de bestuursrechter vol getoetst.
12. Aan de hand van dit kader zal de rechtbank de beroepsgronden van eiser beoordelen.
13. Eiser noemt verschillende persoonlijke omstandigheden als dringende redenen. Het gaat dan om de emoties van eiser na de echtscheiding in 2019, zijn medische klachten, een ongeluk met als gevolg aanvullende medische klachten en de zorg die hij heeft voor zijn inwonende, meerderjarige zoon. De rechtbank begrijpt dat deze verschillende omstandigheden ingrijpend zijn geweest voor eiser. Deze omstandigheden hebben echter niet tot gevolg dat eiser het Uwv niet kon informeren over wijzigingen in zijn omstandigheden. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat als de omstandigheden als gevolg van de echtscheiding van eiser in 2019 zwaar waren, dit niet verklaart waarom hij niet op een later moment het Uwv heeft geïnformeerd. Van een dringende reden is daarom geen sprake.
14. Als het gaat om de gevolgen van de besluiten noemt eiser als dringende reden dat de betalingsverplichtingen stress veroorzaken en zijn medische klachten daardoor verergeren. Waarom hiervan sprake is en hoe de medische klachten verergeren, heeft eiser niet verder toegelicht. Niettemin begrijpt de rechtbank dat de betalingsverplichting ingrijpende gevolgen heeft voor het leven van eiser. Tegelijk is van belang dat eiser met het Uwv een betalingsregeling heeft getroffen. Deze is afgestemd op de financiële situatie van eiser en kan, als die financiële situatie wijzigt, daarop worden aangepast. Ook voor wat betreft de gevolgen is daarom geen sprake van een dringende reden.
15. De beroepsgrond slaagt niet.
De dringende redenen die aan het opleggen van een boete in de weg kunnen staan
16. Eiser stelt dat het Uwv wegens dringende redenen van het opleggen van de boete had moeten afzien. Als dringende redenen noemt eiser hierbij dezelfde omstandigheden als hij ook bij de terugvordering heeft aangevoerd. Eiser doet hierbij een beroep op artikel 14a, achtste lid, van de Toeslagenwet. Op grond van die bepaling kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van het opleggen van een boete af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
17. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat het Uwv verplicht is een boete op te leggen bij schending van de inlichtingenplicht. De hoogte van een boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze kan worden verweten. Als zo de hoogte van de boete is bepaald, moet worden beoordeeld of de boete in verband met dringende redenen moet worden verlaagd, of van het opleggen daarvan moet worden afgezien. Bij die dringende redenen gaat het dan om omstandigheden die niet al bij de beoordeling van de verwijtbaarheid een rol speelden.
18. In dit geval heeft het Uwv aangenomen dat geen sprake was van opzet of grove schuld, en heeft het Uwv daarom de hoogte van de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Dit is conform artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Daarna heeft het Uwv op basis van de financiële omstandigheden van eiser de boete verlaagd tot de aflossingscapaciteit per maand, maal 12 maanden.
19. Voor zover eiser stelt dat uit zijn persoonlijke omstandigheden blijkt dat geen sprake is van opzet of grove schuld, wijst de rechtbank erop dat het Uwv ook niet is uitgegaan van opzet of grove schuld. Het Uwv is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
20. Eiser heeft niet gesteld dat zijn bijzondere omstandigheden leiden tot verminderde verwijtbaarheid, zoals bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de rechtbank is van oordeel dat de door eiser genoemde omstandigheden ook niet aan de criteria voor verminderde verwijtbaarheid voldoen.
21. Onder verwijzing naar de beoordeling van de dringende redenen bij het beroep tegen de terugvordering, is de rechtbank van oordeel dat ook geen sprake is van dringende redenen die aan het opleggen van de boete in de weg staan. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de boete al aanzienlijk is gematigd in verband met de financiële omstandigheden van eiser.
22. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De invorderingsbesluiten en het boetebesluit blijven in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1051.
2.Centrale Raad van Beroep, 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.