ECLI:NL:RBMNE:2025:131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/4230-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toepassing van de hardheidsclausule bij studiefinanciering en kinderalimentatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 27 januari 2025, staat de vraag centraal of de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kan eisen dat eiser een rechtszaak tegen zijn vader start over kinderalimentatie om in aanmerking te komen voor een aanvullende studiebeurs. Eiser, een student, heeft verzocht om bij de berekening van zijn aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader, vanwege een ernstig en structureel conflict. De minister heeft dit verzoek afgewezen, maar in het besluit op bezwaar is vastgesteld dat het inkomen van de vader buiten beschouwing kan worden gelaten vanaf het moment dat eiser 21 jaar is. Tot die tijd kan de vader mogelijk verplicht zijn om bij te dragen aan het levensonderhoud van eiser, wat betekent dat eiser een procedure moet starten om zijn recht op alimentatie vast te stellen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, omdat hij vindt dat het onredelijk is om van hem te verlangen dat hij een rechtszaak tegen zijn vader start. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule opleveren. De rechtbank wijst op de emotionele gevolgen van een juridische procedure voor eiser en het contactherstel met zijn vader, en concludeert dat de minister de mogelijke gevolgen van de procedure onvoldoende heeft meegewogen. De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het gebrek in zijn besluit te herstellen en de hardheidsclausule alsnog toe te passen of beter te motiveren waarom dat niet kan. De minister heeft zes weken de tijd om dit te doen, en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4230-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A.J. van Rens),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. Deze tussenuitspraak gaat over de vraag of van eiser kan worden verlangd dat hij een rechtszaak tegen zijn vader start over de alimentatie om in aanmerking te komen voor een aanvullende studiebeurs.
2. Eiser is student en heeft recht op studiefinanciering. Hij heeft de minister gevraagd om bij het bepalen van zijn recht op een aanvullende studiebeurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader vanwege een ernstig en structureel conflict. Met het besluit van 16 oktober 2023 heeft de minister het verzoek afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. In het besluit op bezwaar van 12 april 2024 heeft de minister vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een ernstig en structureel conflict waardoor het inkomen van de vader van eiser buiten beschouwing wordt gelaten vanaf het moment dat eiser 21 jaar is. Eiser is op dit moment nog geen 21 jaar en tot dan heeft de vader van eiser mogelijk de plicht om bij te dragen aan zijn levensonderhoud. Daarom is de minister pas bereid om het inkomen over de huidige periode buiten beschouwing te laten als de rechter de verplichting tot betaling van kinderalimentatie heeft vastgesteld.
4. Eiser vindt dat niet van hem verwacht kan worden dat hij een rechtszaak tegen zijn vader start over kinderalimentatie en hij heeft daarom beroep ingesteld tegen het besluit. De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde, zijn moeder en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de minister in dit geval had moeten afwijken van het uitgangspunt dat eerst de onderhoudsverplichting duidelijk moet zijn voordat het inkomen van een ouder buiten beschouwing kan worden gelaten. De rechtbank is van oordeel dat de minister dat onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit wordt hierna toegelicht.
Het uitgangspunt is dat de onderhoudsplicht van vader duidelijk moet zijn
6. In de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf) staat dat er op verzoek van een student bij het bepalen van het recht op een aanvullende studiebeurs geen rekening wordt gehouden met het inkomen van een ouder, als de verhouding met die ouder ernstig en langdurig verstoord is. [1] Partijen zijn het erover eens dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen eiser en zijn vader. Vanaf het moment dat eiser 21 jaar oud is zal er om die reden geen rekening worden gehouden met het inkomen van zijn vader.
7. Tot dat moment heeft eiser mogelijk recht op kinderalimentatie omdat zijn vader een wettelijke onderhoudsplicht heeft. In het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf) staat daarom dat er bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs rekening wordt gehouden met de alimentatie die de student ontvangt. [2] Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het Bsf zo moet worden uitgelegd dat van studenten bij wie nog geen recht op alimentatie is vastgesteld maar die daar mogelijk wel recht op hebben, wordt verlangd dat zij een procedure bij de burgerlijke rechter starten om die onderhoudsverplichting vast te laten stellen. [3]
8. In het geval van eiser is niet door de burgerlijke rechter vastgesteld of hij recht op alimentatie heeft en het uitgangspunt is dus dat van eiser verlangd wordt dat hij een procedure bij de rechter start om daarover duidelijkheid te krijgen.
De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat er geen uitzondering kan worden gemaakt
9. Eiser vindt het onredelijk dat de minister van hem verlangt dat hij een procedure tegen zijn vader start en voert aan dat er in zijn geval redenen bestaan om daarvan af te wijken. Hij doet daarmee een beroep op de hardheidsclausule die in de Wsf staat. [4]
10. De minister heeft in het besluit op bezwaar beoordeeld of er dusdanig zwaarwegende en bijzondere omstandigheden bestaan waardoor op basis van de hardheidsclausule moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat duidelijk moet zijn of er een recht op alimentatie bestaat. De minister heeft daarbij de verklaring van de behandelcoach van eiser uit februari 2024 gewogen. Die schrijft dat het starten van een alimentatieprocedure onwenselijk is omdat het zou leiden tot afleiding en stress en daardoor nadelige effecten zou hebben op de studie van eiser. Ook zou de procedure contactherstel in de toekomst kunnen belemmeren. De minister ziet daarin onvoldoende zwaarwegende redenen om de hardheidsclausule toe te passen, mede omdat eiser voor de procedure een advocaat kan inschakelen en dus zelf niet betrokken hoeft te zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule opleveren. Daarbij is het volgende van belang.
12. De ouders van eiser zijn uit elkaar gegaan toen eiser jong was. Vanaf 2017 woonde eiser (voornamelijk) bij zijn vader. In de zomer van 2020 is er een conflict ontstaan tussen eiser en zijn vader, waarna eiser van huis is weggelopen. De vader van eiser is een juridische procedure gestart om als enige het ouderlijk gezag te krijgen, maar dat verzoek is door de rechter afgewezen. Daarna heeft de vader van eiser het contact verbroken.
13. Eiser heeft uitgelegd dat hij dit contact heel graag wil herstellen. Uit een aanvullende verklaring van de behandelcoach uit december 2024 blijkt dat is gestart met de eerste stappen richting contactherstel en dat de coach daarover met de vader van eiser in gesprek gaat. De coach benadrukt dat de vader van eiser argwanend is naar de motieven van eiser. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat zijn vader denkt dat hij niet uit is op een goede verstandhouding met hem, maar op zijn eigendommen.
14. Eiser vreest dat het starten van een juridische procedure tegen zijn vader contactherstel onmogelijk zou maken. In de aanvullende verklaring benadrukt de coach dat de kier die nu is ontstaan om de mogelijkheid van contactherstel te onderzoeken, verloren zou gaan als een juridische procedure over kinderalimentatie wordt gestart. Dit zou volgens de coach bij eiser kunnen leiden tot onherstelbare emotionele schade.
15. De rechtbank is van oordeel dat de minister de mogelijke gevolgen van het voeren van de procedure over de kinderalimentatie op het prille contactherstel met vader onvoldoende (duidelijk) heeft meegewogen bij het beoordelen van het beroep op de hardheidsclausule. Daarbij ziet de rechtbank niet in waarom in dit geval relevant is dat eiser zich in de procedure door een advocaat kan laten bijstaan, want ook als hij niet zelf bij de zitting aanwezig is kan de vader van eiser hem aanrekenen dat hij de procedure is gestart. De procedure kan het door eiser gewenste contactherstel dus wel degelijk in de weg zitten en de minister heeft niet toegelicht waarom dat in dit geval onvoldoende zwaarwegend is.
16. Verder is van belang dat de partner van de vader van eiser zich op sociale media stelselmatig negatief heeft uitgelaten over eiser en dat dit heeft geleid tot aangifte en een stopgesprek door de politie. De moeder van eiser heeft toegelicht dat zij vreest dat dit door het starten van een procedure over de alimentatie zal verergeren. De minister heeft bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule deze omstandigheid niet (kenbaar) meegewogen.
17. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op deze punten, onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat de hardheidsclausule wordt toegepast.

Conclusie en gevolgen

18. Het besluit heeft dus een gebrek. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om dit gebrek te herstellen en doet daarom deze tussenuitspraak. [5] De minister zal de hardheidsclausule alsnog moeten toepassen of moeten motiveren waarom hij dat ondanks de door eiser aangevoerde omstandigheden niet doet. De minister kan hiervoor een nieuw besluit op bezwaar nemen of het eerdere besluit aanvullen met een nadere motivering.
19. De rechtbank geeft de minister voor het herstel zes weken de tijd, gerekend vanaf de verzending van deze tussenuitspraak. Om onnodige vertraging te voorkomen moet de minister zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken aan de rechtbank laten weten of hij gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. [6] Als de minister gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen zal de rechtbank eiser vier weken de tijd geven om te reageren op de herstelpoging van de minister. De rechtbank zal vervolgens uitspraak doen op het beroep, in principe zonder dat opnieuw een zitting plaatsvindt.
20. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat het beroep in principe beperkt blijft tot de gronden zoals die in deze tussenuitspraak zijn besproken, omdat het inbrengen van nieuwe gronden over het algemeen in strijd is met de goede procesorde. [7] De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat dan pas wordt geoordeeld over de proceskosten en het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt de minister op binnen twee weken te laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen;
- stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier. De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.
de griffier is verhinderd om te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Zie artikel 3.14 van de Wsf.
2.Zie artikel 12, eerste lid, van het Bsf.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3872.
4.Zie artikel 11.5 van de Wsf.
5.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.