ECLI:NL:RBMNE:2025:132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
24/3322
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding voor studentenreisproduct met terugwerkende kracht

Op 13 november 2023 heeft eiseres een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, welke op 29 december 2023 is goedgekeurd. Hierbij is met terugwerkende kracht tot 1 november 2023 het studentenreisproduct toegekend. Eiseres heeft in de periode van 1 november 2023 tot en met 29 december 2023 voor € 237,05 met het openbaar vervoer gereisd en heeft de minister op 16 januari 2024 verzocht om schadevergoeding voor deze kosten. De minister heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiseres de zaak aan de rechtbank heeft voorgelegd.

De rechtbank heeft op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank overweegt dat het verzoek tot schadevergoeding niet kan worden beoordeeld aan de hand van de schaderegeling van artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000, omdat deze regeling alleen van toepassing is op studenten die studiefinanciering hebben ontvangen zonder dat het reisrecht op tijd is verstrekt. In dit geval is het reisrecht echter met terugwerkende kracht toegekend, wat buiten de reikwijdte van de regeling valt. Bovendien is de aanvraag voor studiefinanciering binnen de wettelijke termijn van acht weken afgehandeld, waardoor er geen sprake is van onrechtmatigheid.

De rechtbank concludeert dat eiseres had kunnen voorkomen dat zij haar reisrecht niet kon gebruiken door tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af en stelt vast dat eiseres het griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is gedaan door rechter S.T. Könning, in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 13 november 2023 een aanvraag gedaan voor studiefinanciering. De aanvraag is op 29 december 2023 toegewezen. Daarbij is met terugwerkende kracht tot 1 november 2023 het studentenreisproduct toegekend.
2. Eiseres heeft in de periode van 1 november 2023 tot en met 29 december 2023 voor € 237,05 met het openbaar vervoer gereisd en zij heeft de minister op 16 januari 2024 gevraagd om dit te vergoeden. De minister heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen en nu legt eiseres deze afwijzing aan de rechtbank voor.
3. De rechtbank heeft het verzoek op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres heeft van tevoren laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn en is ook niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
5. De rechtbank overweegt dat het verzoek niet kan worden beoordeeld aan de hand van de schaderegeling van artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). De reden daarvoor is dat die regeling bedoeld is voor studenten aan wie studiefinanciering is toegekend zonder dat ook op tijd het reisrecht is verstrekt. [1] De regeling is niet bedoeld voor de situatie waarin achteraf met terugwerkende kracht het reisrecht wordt toegekend, zoals hier het geval is. Daarbij geldt de regeling alleen als de vergoeding binnen twee weken na de toekenning van de studiefinanciering is aangevraagd. [2] Ook dat is hier niet het geval.
6. De rechtbank beoordeelt het verzoek daarom aan de hand van de algemene regeling voor verzoeken tot schadevergoeding in het bestuursrecht. [3] Eiseres heeft recht op vergoeding als zij schade lijdt doordat de minister niet op tijd een besluit neemt of het genomen besluit onrechtmatig is.
7. Daarvan is geen sprake. De wet geeft de minister acht weken de tijd om te beslissen op een aanvraag voor studiefinanciering [4] en de aanvraag is binnen die termijn afgehandeld. Verder is het besluit om de studiefinanciering toe te kennen niet onrechtmatig: ook volgens eiseres is die uitkomst juist. Het gaat eiseres erom dat zij haar reisrecht niet met terugwerkende kracht kan gebruiken en zij vraagt daarvoor schadevergoeding. Daarvoor biedt de wet geen ruimte.
8. Eiseres had kunnen voorkomen dat ze op 1 november 2023 haar reisrecht niet kon gebruiken door acht weken daarvoor een aanvraag te doen. Volgens eiseres kan ze als migrerend werknemer alleen verlenging van de studiefinanciering aanvragen als ze bij haar aanvraag een loonstrook voegt van de laatste maand van de vorige toekenning, maar dat is op de zitting door de minister weersproken. De minister heeft op de zitting uitgelegd dat bij de beoordeling van een aanvraag voor studiefinanciering als migrerend werknemer op basis van alle omstandigheden wordt beoordeeld of aan de arbeidseis is voldaan. In het geval van eiseres had de aanvraag ook kunnen worden toegewezen als zij had laten zien dat zij in de periode van 4 tot 5 maanden voor de aanvraag met regelmaat had gewerkt.
9. Verder heeft eiseres erop gewezen dat op het formulier
Aanvraag schadevergoeding studentenreisproductvan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) staat: ‘
U hebt met terugwerkende kracht alsnog recht op het studentenreisproduct en u hebt kosten gemaakt voor het openbaar vervoer’. Daaraan kan eiseres geen recht op schadevergoeding ontlenen. Op het formulier staat namelijk ook de voorwaarde dat de aanvraag acht weken voordat het recht op studiefinanciering ingaat moet zijn ingediend. Dat is hier niet het geval.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie is dat het verzoek tot schadevergoeding wordt afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2025.
de griffier is verhinderd om te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4125.
2.Zie artikel 3.29, tweede lid, van de Wsf.
3.Zie artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie artikel 3:19, tweede lid, onder b, van de Wsf.