Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de tegemoetkoming aan eiser op grond van de kindregeling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van Dienst Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
5. Eiser is kind van een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Daarom heeft eiser, naast een brief met erkenning hiervan, ook een tegemoetkoming ontvangen van € 8.000,-, op basis van de kindregeling.
6. Eiser voert aan dat de tegemoetkoming van € 8.000,- die hij heeft ontvangen, ontoereikend is om de werkelijke immateriële schade die hij heeft geleden te vergoeden. Eiser wijst op de brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 (waar in wordt gegaan op onderwijsmogelijkheden, problematische schulden en erkenning voor kinderen). Ook wijst eiser op de reactie van de staatssecretaris hierop (bij brief van 8 maart 2023), die aangeeft dat er oog zal zijn voor de persoonlijke omstandigheden via de brede ondersteuning. Er is echter geen sprake van oog voor de persoonlijke omstandigheden van eiser, ook niet in deze procedure. Van een herstelprocedure kan geen sprake zijn als de bedragen in de kindregeling zijn gemaximeerd. Daar komt bij dat eiser zich zelf niet kan aanmelden bij de Commissie Werkelijke Schade. Volgens eiser had de hardheidsclausule moeten worden toegepast, omdat toepassing van artikel 2.12 van de Wht leidt tot een uitkomst van onbillijke aard. Daarnaast is de berekening van de immateriële schadevergoeding niet juist. Er moet worden aangesloten bij het strafrechtelijke kader van € 130,- per dag, wat ook wordt toegepast bij onrechtmatig verblijf in een politiecel.
Geen afwijking van de forfaitaire tegemoetkoming
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in geval van eiser € 8.000,- bedraagt.
8. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruime om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als – kort gezegd – het gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen.
9. In de Memorie van Toelichting van de Whtis het volgende opgenomen:
“
Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.”
“
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager (rechtbank: kinderopvangtoeslag of dienst partner) ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag doen bij de Belastingdienst toeslagen”.
10. De rechtbank overweegt dat de kindregeling dus niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming. Daarmee is duidelijk dat de wetgever ook gevallen als die van eiser voor ogen heeft gehad bij het maken van de wet. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerde, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen.Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet worden gelaten.
11. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de situatie van eiser voor ogen heeft gehad. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld was als compensatie voor geleden schade of schulden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. Dienst Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat het bezwaar van de aanvragende ouder tegen de integrale boordeling nog loopt en dat daarna de schade die in deze zaak wordt gevorderd, aangevraagd kan worden bij de Commissie Werkelijke Schade. Als gevolg van het wettelijk systeem kan alleen de aanvrager dit doen, niet eiser zelf. Het is daarom ook niet aan de rechtbank om een bedrag aan immateriële schadevergoeding vast te stellen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
12.
Voor zover eiser een vergelijking heeft getrokken met de schadevergoeding die in het strafrecht wordt toegekend overweegt de rechtbank dat het bedrag van € 130,- per dag geldt voor onrechtmatige detentie. Daarvan is hier geen sprake. Een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, gaat reeds daarom niet op.
13. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Daarin wordt namelijk artikel 2.10 genoemd als artikel waarvan kan worden afgeweken als de toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiser voert aan dat artikel 2.10 van de Wht vervolgens verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
14. Artikel 2.10. van de Wht bepaalt wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen.
15. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming.
Verzoek persoonlijk dossier
16. Eiser stelt verder dat de persoonsdossiers van zijn ouders tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in zijn zaak behoren en deze stukken daarom aan hem overlegd hadden moeten worden door Dienst Toeslagen.
17. Hoewel eiser niet aanvoert dat en welke rechtsregel geschonden is en wat hiervan het gevolg zou moeten zijn, zal de rechtbank hier toch op reageren. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eiser heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag aangevraagd door de ouder in kwestie. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiser kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op deze zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van de ouders vallen daar niet onder. De rechtbank merkt daarnaast op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om Dienst Toeslagen te verplichten om een kopie van dat dossier aan eiser te verstrekken.
18. Voor zover eiser aanvoert dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase nu Dienst Toeslagen niet kan afwijken van de hoogte van de tegemoetkoming, volgt de rechtbank hem niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel van een volledige heroverweging in de bezwaarfase gebleken. Dienst Toeslagen toetst aan het wettelijke kader uit de Wht. Hieruit blijkt volgens de rechtbank geen vooringenomenheid.
19. Eiser voert tot slot aan, onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag, dat Dienst Toeslagen geen rekening heeft gehouden met discriminatie. Eiser verzoekt de rechtbank om nader beleid te bepalen, omdat discriminatie in het geval van eiser niet alleen arbeidsrechtelijke gevolgen heeft gehad, maar ook zijn leven kapot heeft gemaakt en hem zijn jeugd heeft ontnomen.
20. De rechtbank merkt hierover op dat het niet aan haar is om nader beleid op te gaan stellen hoe Dienst Toeslagen hieromtrent moet gaan beslissen.
21. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af. Ten eerste omdat er in deze procedures geen sprake is van onrechtmatige besluiten, onrechtmatige handelingen in het kader van de besluitvorming of het niet tijdig nemen van besluiten, zoals is vereist in artikel 8:88 van de Awb. Daarnaast zijn de verzoeken op geen enkele manier onderbouwd; eiser heeft niet onderbouwd waarom in zijn geval sprake is van discriminatie en dat hij als tienjarige hiervan arbeidsrechtelijke gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.