ECLI:NL:RBMNE:2025:1573

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11290655 \ UC EXPL 24-5973
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koop/aanneemovereenkomst en ondeugdelijk werk bij plaatsing van kozijnen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde] B.V. over een koop/aanneemovereenkomst voor de plaatsing van kozijnen. De eisende partij, vertegenwoordigd door AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten, stelt dat de gedaagde partij ondeugdelijk werk heeft geleverd, wat heeft geleid tot schade aan de woning van [eiser sub 1] c.s. De gedaagde partij betwist de claims en stelt dat de schade niet het gevolg is van ondeugdelijk werk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van ondeugdelijk werk, wat heeft geleid tot lekkage en schade aan de houten vloer van de woning. De kantonrechter heeft de schade vastgesteld op € 6.980,50, die door de gedaagde moet worden vergoed, evenals de expertisekosten van € 1.908,00. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.495,42. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11290655 UC EXPL 24-5973 MB/40202
Vonnis van 2 april 2025
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende in [woonplaats]

2.[eiseres sub 2] ,

wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.S. van Knippenberg.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2024 met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser sub 1] c.s. verschenen samen met mr. [A] . Namens [gedaagde] is verschenen de heer [B] , eigenaar, samen met mr. M.S. van Knippenberg. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis komt.

2.Kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben in juli 2020 een koop/aanneemovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] in november 2020 drie kozijnen en horren in de woning van [eiser sub 1] c.s. heeft geplaatst. Van de overeengekomen prijs van € 7.250,00 inclusief btw heeft [eiser sub 1] c.s. een aanbetaling gedaan van € 3.625,00. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] ondeugdelijk werk geleverd, waardoor hij schade lijdt voor een bedrag van € 16.170,46. [eiser sub 1] c.s. wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om deze schade aan hem te vergoeden met nevenvorderingen. [gedaagde] is het hier niet mee eens. Zij betwist dat de kozijnen ondeugdelijk zijn gemonteerd en dat de lekkage daardoor is ontstaan, althans dat de schade zoals door [eiser sub 1] c.s. gesteld in volle omvang daarvan het gevolg is. Volgens [gedaagde] had [eiser sub 1] c.s. bovendien geen recht op omzetting tot vervangende schadevergoeding. Het gelijk ligt grotendeels bij [eiser sub 1] c.s. De kantonrechter zal hierna toelichten hoe en waarom tot dit oordeel wordt gekomen.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een koop/aanneemovereenkomst en dat onder goed en deugdelijk werk moet worden verstaan dat de geleverde kozijnen waterdicht moeten worden geplaatst. Volgens [eiser sub 1] c.s. is er tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden door [gedaagde] schade aan zijn woning ontstaan én zijn de kozijnen ondeugdelijk geplaatst. Door dit ondeugdelijk plaatsen is op 27 december 2020 een grote hoeveelheid regenwater binnengedrongen die op de houten vloer in de woonkamer terecht is gekomen, met als gevolg dat de houten vloer is beschadigd en volledig moet worden vervangen.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft twee deskundigen het door [gedaagde] uitgevoerde werk laten onderzoeken; door een expert van de verzekeraar en door [onderneming] BV. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] tegen de conclusies van deze deskundigen onvoldoende verweer heeft gevoerd. [gedaagde] heeft dan wel weersproken dat de kozijnen ondeugdelijk zijn gemonteerd en heeft meermaals aangekondigd met een tegenrapport te komen, maar dit is er tot op heden niet. De kantonrechter neemt daarom de conclusies van de deskundigen van [eiser sub 1] c.s. als uitgangspunt in de beoordeling van de vorderingen.
De kozijnen zijn ondeugdelijk geplaatst en hierdoor is lekkage ontstaan
3.3.
De kantonrechter stelt aan de hand van de conclusies van de deskundigen allereerst vast dat de kozijnen ondeugdelijk zijn geplaatst waardoor de lekkage op 27 december 2020 is ontstaan. Zo heeft de expert van de verzekeraar begin 2021 geconstateerd dat er geen lood of waterslag boven het kozijn is aangebracht, waardoor er water de woning in kan stromen. Omdat er geen lood of andere afwatering is meegeleverd, is er volgens de expert sprake van een constructie/bouwfout. Deze conclusie wordt bevestigd in het rapport van [onderneming] van juli 2021. In het rapport staat onder meer:
“Aan de bovenzijde was aan de buitenzijde de initiële loodslabbe (…) niet meer aanwezig (…). Volgens opgaaf van [gedaagde] was de loodslabbe door haar verwijderd. Alsmede waren er volgens opgaaf van beide partijen tijdens herstelwerkzaamheden in de bovendorpel gaatjes dicht gekit. Vanuit die context moet het water dat via de naden bij de glaslijsten aan de binnenzijde van het woonkamerkozijn de woning heeft kunnen instromen in een dusdanige hoeveelheid als zichtbaar op de overgelegde foto’s (…) in het kozijn hebben kunnen binnendringen als gevolg van een niet afdoende waterdichte/waterkerende situatie.”
Causaal verband tussen lekkage vanuit kozijnen en schade aan vloer
3.4.
De kantonrechter stelt ook vast dat er een causaal verband is tussen de lekkage vanuit de kozijnen en schade aan de houten vloer. [onderneming] concludeert namelijk in haar rapport dat de schade niet geheel veroorzaakt kan zijn door de lekkage, maar wel dat de schade hierdoor op zijn minst is toegenomen. [onderneming] schrijft hierover het volgende:
“Wel menen wij de zienswijze van [gedaagde] dat de schadeomvang als door Achmea bepaald in haar rapport van 1 februari 2021 niet geheel veroorzaakt kan zijn door de aan ons getoonde lekkage vanuit de kozijnen en de daaraan gerelateerde hoeveelheid water op de vloer op 27 december 2020. De houten vloer oogde op de overgelegde foto’s reeds niet optimaal qua ligging bij de deur tussen de woonkamer en entree en was plaatselijk reeds enige mate van vervorming zichtbaar.”
en verder:
“Voorts achten wij op basis van de bevindingen ter plaatse, de door partijen gedane verklaringen en de aan ons overgelegde foto’s aangetoond dat er tenminste een toename van schade aan de houten vloer in de woonkamer moet zijn ontstaan door het niet naar behoren waterdicht plaatsen van het woonkamerkozijn door [gedaagde] . De mate van toename is echter door ons niet te bepalen aan de hand van de aan ons overgelegde foto’s, daar de aan ons overgelegde foto’s van dien aard zijn dat onvoldoende te bepalen is wat de staat van de voer in de woonkamer was.”
De omvang van de schade aan de vloer wordt geschat op € 3.400,00
3.5.
In de schadevaststelling/raming van [onderneming] is vervolgens een bedrag van € 7.875,00 en € 2.208 [1] gerelateerd aan door [eiser sub 1] c.s. gestelde waterschade aan de houten vloer in de woonkamer. Dit betreft een volledige vergoeding voor het geheel vervangen van de vloer en het tijdelijk uithuizen/inhuizen en daarmee verband houdende kosten. De kantonrechter is het met [gedaagde] eens dat niet de volledige schade voor haar rekening komt. [onderneming] schrijft namelijk dat de schade
niet geheelkan zijn veroorzaakt door de lekkage vanuit de kozijnen. Slechts een deel van de schade aan de vloer kan dus aan [gedaagde] worden toegerekend. Omdat de omvang van dit deel echter niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, schat de kantonrechter de schade op een bedrag van € 3.400,00. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser sub 1] c.s. niet alle maatregelen heeft genomen om de schade te beperken maar de wateroverlast opzettelijk langere tijd heeft laten voortduren, is door [eiser sub 1] c.s. weersproken en verder niet door [gedaagde] onderbouwd. Dit verweer slaagt daarom niet.
Door de uitgevoerde werkzaamheden is in en rondom de woning schade ontstaan
3.6.
De kantonrechter stelt daarnaast aan de hand van de conclusie van [onderneming] vast dat er als gevolg van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden schade in en rondom de woning van [eiser sub 1] c.s. is ontstaan. In het rapport van [onderneming] staat onder meer:
“Gelet op bovenstaande dienen wij vast te stellen dat [gedaagde] op de door ons benoemde onderdelen bouwkundig tekort heeft geschoten met verzakking van straatwerk (punt a) schade aan woonkamerplafond (punt b) en schade aan koof onder de vensterbank onder het raamkozijn (punt c) tot gevolg en tevens schade aan de rand een ruit, welke mogelijk kan leiden tot een glasbreuk (punt f).”
3.7.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven goed en deugdelijk werk te willen leveren en heeft niet weersproken dat een bedrag van € 3.580,50 aan schade door haar aan [eiser sub 1] c.s. moet worden vergoed. Hierbij is uitgegaan van de schadevaststelling/raming in het rapport van [onderneming] [2] , verminderd met een bedrag van € 118,00 inclusief btw aan ‘ophalen van de verzakte tegels’ Partijen zijn het er over eens dat deze schadepost reeds door [gedaagde] is hersteld. Genoemd totaalbedrag bestaat uit de vergoeding van de gevolgschade aan het plafond in de woonkamer, de koof onder de vensterbank en aan een ruit. Ook de vergoeding van de kosten voor het opnieuw deugdelijk monteren van de kozijnen is hierbij inbegrepen.
[eiser sub 1] c.s. mocht herstelverplichting omzetten in vervangende schadevergoeding
3.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft [gedaagde] met de ingebrekestelling van 1 februari 2021 [3] in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van veertien dagen ‘het gebrekkige werk’ te herstellen. Ook in de brief van 3 augustus 2021 is een laatste mogelijkheid aan [gedaagde] gegeven om specifiek de kozijnen te herstellen zoals aangegeven in het rapport van [onderneming] . [gedaagde] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt, reden waarom [eiser sub 1] c.s. in de brief van 25 augustus 2021 een omzettingsverklaring [4] tot vervangende schadevergoeding heeft uitgebracht.
3.9.
Volgens [gedaagde] had [eiser sub 1] c.s. geen recht op vervangende schadevergoeding, omdat hij zelf reeds in gebreke was met de betaling van het tweede deel van de overeengekomen prijs groot € 3.625,00. Volgens [gedaagde] kon zij zich daarom op opschorting van enige herstelverplichting beroepen. Ook dit verweer faalt. Naar het oordeel van de kantonrechter had [eiser sub 1] c.s. reeds op 10 februari 2021 terecht een beroep op opschorting van haar betalingsverplichting gedaan totdat [gedaagde] het herstel zou hebben uitgevoerd. Dat in de overeenkomst is opgenomen dat [eiser sub 1] c.s. 100% van de overeengekomen prijs verschuldigd is bij oplevering van het werk zoals door [gedaagde] nog is aangevoerd, sluit de wettelijke bevoegdheid van [eiser sub 1] c.s. om zijn betalingsverplichting op te schorten niet uit. Bovendien betwist [eiser sub 1] c.s. dat het werk aan haar is opgeleverd. Zolang [eiser sub 1] c.s. haar verplichting mocht opschorten, mocht [gedaagde] dat niet. [gedaagde] verkeerde dus in verzuim met haar herstelverplichting, waardoor [eiser sub 1] c.s. gerechtigd was om de verplichting van [gedaagde] tot herstel om te zetten in een verplichting tot vergoeding van vervangende schade.
Conclusie: [gedaagde] moet € 6.980,50 aan schade vergoeden
3.10.
[gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiser sub 1] c.s. een bedrag van € 6.980,50 te vergoeden. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag wordt als onweersproken toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (13 augustus 2024) tot aan de dag van betaling.
De buitengerechtelijke (incasso)kosten worden afgewezen
3.11.
[eiser sub 1] c.s. stelt in de dagvaarding dat hij buitengerechtelijke (incasso)kosten heeft gemaakt en daardoor schade heeft geleden. [gedaagde] heeft in haar conclusie van antwoord betwist dat [eiser sub 1] c.s. daadwerkelijk schade lijdt, omdat de buitengerechtelijke kosten niet voor rekening van [eiser sub 1] c.s. (als verzekerde) komen, maar gedragen worden door zijn verzekeraar. [eiser sub 1] c.s. heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling een aanbod gedaan om de buitengerechtelijke werkzaamheden te specificeren, maar dat is gelet op de betwisting bij antwoord te laat. Bovendien zegt dit nog niks over de vraag of de kosten daadwerkelijk door [eiser sub 1] c.s. worden gedragen. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [eiser sub 1] c.s. daadwerkelijk schade lijdt op dit punt, wordt de gevorderde vergoeding van € 936,70 voor buitengerechtelijke (incasso)kosten afgewezen.
De expertisekosten worden toegewezen
3.12.
De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde expertisekosten gemaakt door [onderneming] groot € 1.908,00 worden als onweersproken toegewezen.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
3.13.
[gedaagde] heeft grotendeels ongelijk gekregen. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [eiser sub 1] c.s. moet betalen. De proceskosten van [eiser sub 1] c.s. worden als volgt begroot, waarbij het door [gedaagde] te vergoeden griffierecht wordt berekend naar de toegewezen hoofdsom (en een deel van het griffierecht dus voor rekening van [eiser sub 1] c.s. blijft):
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 543,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
- nakosten
€ 135,00(plus verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.495,42
3.14.
De wettelijke rente (in plaats van de wettelijke handelsrente) over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.15.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 6.980,50 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente van 13 augustus 2024 tot aan de dag van betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen een bedrag van € 1.908,00 aan expertisekosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.495,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Hendriks, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Pagina 14 en 15 van het rapport.
2.Pagina 14 en 15 van het rapport.
3.Verstuurd op 2 februari 2021, zie productie 5 bij de dagvaarding.
4.Conform artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek.