ECLI:NL:RBMNE:2025:163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
UTR 24/3368 en 24/3787
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De ex-werknemer, die zich op 4 december 2020 ziekmeldde, had een WIA-uitkering aangevraagd na het bereiken van de wachttijd van 104 weken. Het Uwv had de aanvraag goedgekeurd, maar de ex-werkgever ging hiertegen in beroep. De rechtbank behandelde de beroepen op 26 november 2024 en concludeerde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de ex-werknemer niet voldoende had onderbouwd dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep was vastgesteld. De rechtbank verwierp de stelling van de ex-werknemer dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat er geen bewijs was dat de ex-werknemer in behandeling was bij een psycholoog of psychiater. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen adequaat had beoordeeld en dat de ex-werknemer voor 44,59% arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelde echter vast dat het Uwv de functieomschrijvingen met functiebelasting niet had verstrekt aan de ex-werkgever, wat in strijd was met het motiveringsbeginsel. De rechtbank gaf het Uwv de gelegenheid om dit gebrek te herstellen binnen zes weken na de tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3368 en 24/3787

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2025 in de zaak tussen

24/3368:

[eiser], uit [plaats] , ex-werknemer
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
24/3787:
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , ex-werkgever
(gemachtigde: J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. van den Berg)

Inleiding

1. De ex-werknemer heeft gewerkt als [functie] voor ongeveer 37,93 uur per week. Hij heeft zich op 4 december 2020 ziekgemeld. De ex-werknemer heeft bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken die geldt voor een WIA-uitkering.
2. Het Uwv heeft de aanvraag van de ex-werknemer beoordeeld. Een arts [1] heeft onderzoek verricht. Deze arts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van de ex-werknemer zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een Functionelemogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geprobeerd drie voorbeeldfuncties te duiden die de ex-werknemer, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft enkel twee functies kunnen duiden. Omdat volgens het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten minimaal drie functies geduid moeten worden, is de ex-werknemer wegens het ontbreken hiervan 100% arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 28 november 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv beslist dat de ex-werknemer per 2 december 2022 een WIA-uitkering krijgt, naar de mate van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
3. De ex-werkgever heeft daartegen bezwaar ingediend. Naar aanleiding van het bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding bestaat om af te wijken van het eerdere oordeel van de primaire arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan een nieuwe FML opgesteld. Aan de hand van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie functies geduid, namelijk:
- 315 140 Medewerker postverzorging (intern)
- 111 180 Productiemedewerker industrie (samenstellen)
- 315 174 Telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound)
Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één reservefunctie geduid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opnieuw berekend wat de verdiencapaciteit van de ex-werknemer is. Hij heeft berekend dat de ex-werknemer met de nieuwe functies 44,59% arbeidsongeschikt is.
4. Met het besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid verlaagd naar 44,59%.
5. De ex-werknemer en de ex-werkgever hebben ieder afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
6. De rechtbank heeft de beroepen op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de ex-werknemer, de gemachtigde van de ex-werkgever en de gemachtigde van het Uwv.
7. Na de behandeling op de zitting heeft de rechtbank de twee zaken voor de verdere behandeling gevoegd. Artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk. Met het oog op de leesbaarheid bespreekt de rechtbank hierna eerst de beroepsgronden van de ex-werknemer, daarna die van de ex-werkgever, om daarna af te sluiten met de conclusies en een bespreking van de gevolgen daarvan.

Beoordeling door de rechtbank

24.3368 – het beroep van de ex-werknemer

De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
8. De gemachtigde van de ex-werknemer heeft op de zitting aangevoerd dat de ex-werknemer jarenlang in behandeling was bij een psycholoog en is doorverwezen naar een psychiater. Als deze informatie ontbreekt in het dossier dan is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest, zo stelt hij.
9. De primaire arts heeft dossierstudie verricht, de ex-werknemer telefonisch gesproken en gezien op het fysieke spreekuur van 3 november 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, aansluitend aan de hoorzitting de ex-werknemer onderzocht en informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De stelling van de ex-werknemer dat aan het onderzoek een gebrek kleeft, omdat de informatie van de behandelend psycholoog of psychiater ontbreekt, kan de rechtbank niet volgen. Op de zitting heeft de gemachtigde van de ex-werknemer aangegeven niet te weten bij wie de ex-werknemer in behandeling was en hij dit ook niet heeft nagevraagd bij de ex-werknemer. Ook heeft de ex-werknemer zelf geen stukken ingediend van een psycholoog of een psychiater die zijn stelling zouden kunnen onderbouwen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector. Ook uit de informatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verkregen van de huisarts, blijkt niet dat de ex-werknemer in behandeling was bij een psycholoog of psychiater. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
De inhoudelijke medische beoordeling
10. De ex-werknemer voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet de beperkingen heeft overgenomen die eerder door de primaire arts zijn vastgesteld, terwijl in zijn medische situatie geen sprake was van verminderde klachten. De ex-werknemer lijdt aan fibromyalgie en een depressieve stoornis. Dit wordt bevestigd in de beschikbare medische informatie. Hierdoor functioneert de ex-werknemer slecht. Ook dit wordt ondersteund door informatie uit de behandelend sector, waaronder de gegevens van zijn huisarts en de bedrijfsarts. Volgens de ex-werknemer moet daarom sprake zijn van beperkingen in alle functionele rubrieken. De ex-werknemer geeft aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet heeft aangegeven waarom hij niet beperkt is op het item 'reiken, werken met toetsenbord, torderen' en 'schroefbewegingen' terwijl hij wel beperkt is met handgebruik. Voor het stellen van beperkingen dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan te sluiten bij de STECR-richtlijn. Tot slot heeft de ex-werknemer op de zitting aangevoerd dat uit de behandeling door de psycholoog en de doorverwijzing naar een psychiater volgt dat meer beperkingen moeten worden gesteld.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 8 september 2023, 18 maart 2024 en 16 augustus 2024 gemotiveerd dat er aanleiding bestaat om op enkele punten de ex-werknemer minder beperkt te achten dan in de primaire fase is aangenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de huidige informatie dat op de datum in geding geen sprake was van een specifieke stoornis van de handen (peesontstekingen) maar van fibromyalgie met in het verlengde daarvan aanpassingsproblematiek (geen depressie in engere zin). Gezien de voorliggende problematiek is de belastbaarheid van de ex-werknemer minder ernstig beperkt dat aangenomen door de primaire arts. De ex-werknemer is aangewezen op fysiek licht werk door de fibromyalgie en in enige mate ook op mentaal lichte taken wegens een verminderde stresshantering. Uit preventieve overwegingen is een lichte urenbeperking gerechtvaardigd, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
10. Voor de toetsing van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep hanteert de rechtbank het volgende kader. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Bij de rechtbank werken namelijk geen artsen en de rechtbank kan zelf dus niet zomaar zeggen dat een verzekeringsarts een onjuiste medische conclusie heeft getrokken. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
13. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten begrijpelijk, volledig en concreet heeft gemotiveerd hoe hij tot de beoordeling is gekomen. Ten aanzien van de psychische klachten stelt de rechtbank vast dat de ex-werknemer zijn stelling verder niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische stukken. De ex-werknemer heeft daar zowel in de bezwaar- als beroepsprocedure voldoende ruimte voor gehad. Zonder nadere medische onderbouwing ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de door de ex-werknemer genoemde behandeling door de psycholoog en doorverwijzing naar de psychiater, overweegt de rechtbank dat hiervan geen stukken zijn verstrekt en dat dit informatie betreft van ruim na datum in geding. Ook op basis van die enkele opmerking kan dus niet worden vastgesteld of de ex-werknemer vanwege psychische klachten op de datum in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
14. Ook de stelling van de ex-werknemer dat hij beperkt geacht moet worden voor de items reiken, werken met toetsenbord, torderen en schroefbewegingen, volgt de rechtbank niet. Het behoort tot de expertise van een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) om de onderzoeksresultaten te beoordelen en te vertalen in een FML. Dat de ex-werknemer beperkt is geacht voor handgebruik, houdt niet automatisch in dat hij ook beperkt geacht dient te worden voor de items reiken, werken met toetsenbord, torderen en/of schroefbewegingen, zoals de ex-werknemer lijkt te veronderstellen. Indien de ex-werknemer toch stelt dat ook voor deze items beperkingen aangenomen moeten worden, moet hij zijn stelling nader onderbouwen. Nu de ex-werknemer zijn stelling niet heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Voor zover de ex-werknemer heeft gesteld dat voor het stellen van beperkingen de STECR-richtlijn had moeten worden gevolgd, verwijst de rechtbank naar de vaste jurisprudentie hierover. [2] Deze richtlijn is gericht tot bedrijfsartsen of andere personen die beroepsmatig betrokken kunnen zijn bij de arbeidsparticipatie of re-integratie van (voormalige) werknemers met fibromyalgieklachten. De richtlijn bevat algemene informatie, die niet bepalend is voor vaststelling van de specifieke beperkingen die voor de ex-werknemer gelden.
16. Tot slot heeft de ex-werknemer gevraagd om een deskundige te benoemen, omdat er momenteel drie verzekeringsartsen zijn die elkaar tegenspreken. De ex-werknemer heeft zelf niet de middelen om een deskundige in te schakelen, zo stelt hij.
16. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat gelet op de beoordeling hiervoor de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv per de datum in geding ontbreekt. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, kan zij de conclusies van het Uwv volgen. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de ex-werknemer belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. De ex-werknemer heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en heeft in verschillende fases van de procedure de gelegenheid gehad om zelf (medische) stukken over te leggen.

De arbeidskundige beoordeling

18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 oktober 2023 drie functies voor de ex-werknemer geduid die de ex-werknemer, ondanks de beperkingen die voor hem in de FML zijn opgenomen, nog kan verrichten. Op basis van wat de ex-werknemer in deze functies zou kunnen verdienen, moet hij voor 44,59% arbeidsongeschikt worden beschouwd.
18. De ex-werknemer voert aan dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ex-werknemer de genoemde functies waarbij sprake is van intensief hand- en vingergebruik kan uitvoeren.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport gemotiveerd waarom de functies geschikt zijn voor de ex-werknemer. Zo heeft hij waar signaleringen zijn geplaatst, nader uitleg gegeven over waarom de functie alsnog geschikt is. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De stelling van de ex-werknemer dat de functies zijn belastbaarheid overschrijden is verder niet concreet gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

21. De rechtbank ziet in de door de ex-werknemer aangevoerde gronden geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit waarin eiser voor 44,95% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, onjuist is.

24.3787 – het beroep van de ex-werkgever

De inhoudelijke medische beoordeling
22. De ex-werkgever heeft als enige beroepsgrond tegen de medische beoordeling dat de aangenomen urenbeperking tot zes uur per dag en 30 uur per week ten onrechte is vastgesteld, althans niet in overeenstemming met de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid (hierna: de Standaard) is gemotiveerd. De ex-werkgever verwijst in het kader hiervan naar het rapport van verzekeringsarts [A] . De verzekeringsarts [A] heeft in zijn rapport van 15 april 2024 overwogen dat hij de samenhang waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar verwijst niet ziet.
22. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 18 maart 2024 en 16 augustus 2024 gemotiveerd waarom wel een urenbeperking moet worden aangenomen. Het gaat dan om de onderlinge samenhang tussen de psychische- en de fysieke component van de klachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aannemelijk dat de mentale weerstand tegen de fibromyalgie resulteert in een toename van fysieke klachten, wat vaak voorkomt bij pijnsydromen zoals fibromyalgie. In reactie op het standpunt van de door de ex-werkgever ingeschakelde deskundige wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat een urenbeperking anti-revaliderend kan zijn, maar dat als sprake is van deconditionering als gevolg van ziekte of behandeling, de Standaard wel ruimte biedt voor een geringe urenbeperking. Daarnaast wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat uitputting kan ontstaan door een te groot energiegebruik. De Standaard beschrijft dat dit kan worden veroorzaakt door een langdurig verhoogd, niet fysiologisch niveau van activatie, bijvoorbeeld door een pijnsyndroom zoals fibromyalgie en/of een langdurige overspanning, bijvoorbeeld door een aanpassingsstoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de aangenomen urenbeperking daarom ook worden gemotiveerd vanuit energetische gronden.
22. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor de beoordeling van de duurbeperking de Standaard dient toe te passen. De Standaard beschrijft drie indicatiegebieden op grond waarvan een beperking kan worden aangenomen:
1. stoornis in de energiehuishouding;
2. preventief;
3. verminderde beschikbaarheid.
Vervolgens dient de verzekeringsarts in de rapportage te beschrijven welke elementen in samenhang met elkaar tot een bepaalde mate van belastbaarheid komt. De Standaard schrijft voor dat bij een stoornis in de energiehuishouding de toename van de noodzaak tot recuperatie moet worden beschreven. Bij de indicatie preventief dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich te beperken tot bepaalde typen diagnosen en daar de ervaringen uit het verleden op toe te passen. [3]
25. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de klachten in samenhang met elkaar leiden tot een urenbeperking op zowel energetische als preventieve gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat zowel fibromyalgie als een aanpassingsstoornis kunnen leiden tot een te groot energiegebruik waardoor uitputting kan ontstaan. De urenbeperking is daarom gesteld op energetische gronden. De samenhang en wisselwerking tussen de psychische en fysieke component van fibromyalgie kan deze verstoring van de energiehuishouding verergeren. Om een betere balans te creëren en daarmee de ex-werknemer ruimte te bieden om adequater met de ziektebeelden om te gaan, is er ook een preventieve indicatie voor het stellen van een urenbeperking. In de beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zo conform de Standaard en aan de hand van twee indicatiegebieden gemotiveerd waarom tot de urenbeperking is gekomen, waar één indicatiegebied al had kunnen volstaan. De rechtbank ziet geen gronden om te twijfelen aan de juistheid van deze beoordeling.
26. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
27. Ex-werkgever voert aan dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functies zijn verworpen, die zouden leiden tot de vaststelling van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De recapitulatie voorselectie geeft aan hoeveel SBC-codes (met hoeveel functies en hoeveel arbeidsplaatsen) door het CBBS zijn geselecteerd in de verschillende klassen van arbeidsongeschiktheid, waaronder die tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% zouden leiden. Het overzicht van niet eindgeselecteerde functies geeft aan om welke SBC-codes en welke functies het dan gaat. De notities functiebelasting geven aan waarom de functies zijn verworpen. Zonder kennisname van de functieomschrijvingen met de functiebelasting kan de ex-werkgever echter niet vaststellen of de verschillende functies terecht op de aangegeven gronden zijn verworpen, zo stelt zij. De ex-werkgever voert aan dat zij recht heeft op kennisname van de functieomschrijvingen met de functiebelasting en verwijst in dat kader naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. [4]
28. Op de zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat zij ten onrechte de functieomschrijvingen met de functiebelasting, niet heeft overlegd. Het Uwv erkent dat zij deze informatie wel had moeten verstrekken.
28. Het Uwv is het inmiddels met de ex-werkgever eens dat de functieomschrijvingen met de functiebelasting ten onrechte niet zijn gedeeld en dat dit alsnog moet gebeuren. Dit standpunt van partijen is in overeenstemming met de door de ex-werkgever genoemde jurisprudentie. Gelet hierop is dit punt niet langer tussen partijen in geschil en behoeft dit geen verdere bespreking.
30. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
31. Nu het Uwv ten onrechte de functieomschrijvingen met de functiebelasting niet heeft verstrekt, bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Awb.

Vervolgstappen

32. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan door de functieomschrijvingen met de functiebelasting van de in de ‘recapitulatie voorselectie’ van 10 oktober 2023 genoemde 175 functies in de AO-klasse < 35% alsnog met de ex-werkgever te delen.
33. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op
zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
34. Het Uwv moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om onnodige
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het Uwv gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de ex-werkgever en de ex-werknemer in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beginsel, ook in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
35. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel
beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het
inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
36. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het
beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het Uwv op binnen
twee wekende rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen
zes wekenna verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door een verzekeringsarts.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833.
3.Zie hoofdstuk 6 van het Standaard.
4.(CRvB 7 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1774 (rechtsoverweging 4.2) en CRvB 23