Op 9 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 25/1269. Het betreft een verzoek van de verzoeker om een veroordeling van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten, na de intrekking van zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker heeft zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat de staatssecretaris heeft toegezegd binnen drie weken na een hoorzitting op 24 maart 2025 te beslissen op het bezwaar van de verzoeker tegen een besluit van 20 januari 2025. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechter legt uit dat als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de staatssecretaris echter niet tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, aangezien er nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat het spoedeisend belang bij de procedure niet gelijk te stellen is met tegemoetkomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, in aanwezigheid van griffier mr. B.L. Kosterman-Meijer, en is openbaar uitgesproken op 9 april 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.