ECLI:NL:RBMNE:2025:1715

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
24/5345
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering en invordering van ZW- en WIA-uitkeringen met dringende redenen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 maart 2025, staat de vraag centraal of er dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering en invordering van de ontvangen Ziektewet (ZW) en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkeringen van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van de ZW-uitkering, die heeft plaatsgevonden over de periode van 6 oktober 2021 tot en met 4 oktober 2022, volledig aan eiseres te wijten is. Eiseres heeft nagelaten haar pgb-inkomsten te melden, waardoor het Uwv niet in staat was om deze inkomsten mee te wegen bij de toekenning van de ZW-uitkering. De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar pgb-inkomsten heeft gemeld, en ziet daarom geen reden om rekening te houden met verminderde verwijtbaarheid van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de terugvordering voor het welzijn van eiseres door de terugvordering met 25% te matigen.

Wat betreft de WIA-uitkering over 2023, oordeelt de rechtbank dat zowel eiseres als het Uwv een aandeel hebben in het ontstaan van de terugvordering. Eiseres had haar pgb-inkomsten moeten melden, maar het Uwv heeft ook een eigen aandeel in het ontstaan van de terugvordering, omdat het niet adequaat heeft gereageerd op eerdere meldingen van eiseres. De rechtbank acht het eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van de WIA-terugvordering minstens 50% en concludeert dat de matiging van 10% die het Uwv heeft toegepast niet voldoende is. De rechtbank besluit zelf in de zaak te voorzien en stelt de totale matiging van de WIA-uitkering op 75%. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv voor zover het de hoogte van de terugvordering betreft en herroept het besluit tot invordering, waarbij het bedrag van de terugvordering wordt vastgesteld op bruto € 4.301,88. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5345

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.C. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. I.A. Amsinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres:
- tegen de terugvordering en invordering van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW),
- tegen de betaling op basis van voorschot van haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), en
- tegen de vaststelling, terugvordering en invordering van haar WIA-uitkering.
1.1.
Met het besluit van 6 november 2023 heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiseres herzien over de periode 6 oktober 2021 tot en met 4 oktober 2022, omdat gebleken was dat eiseres inkomsten ontving naast haar ZW-uitkering. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 15 november 2023 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv een bedrag van bruto € 18.309,97 aan te veel betaalde ZW-uitkering teruggevorderd. Met het besluit van 16 november 2023 (het primaire besluit 2) is dit bedrag ingevorderd.
1.2.
Met het besluit van 22 november 2023 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering van eiseres over het jaar 2023 om te zetten in een voorschot. Met het besluit van 16 februari 2024 (het primaire besluit 4) heeft het Uwv het definitieve recht op WIA-uitkering over 2023 vastgesteld. Met dit besluit is ook bruto € 17.207,54 aan te veel ontvangen WIA-uitkering teruggevorderd. Met het besluit van 19 februari 2024 (het primaire besluit 5) is dit bedrag ingevorderd.
1.3.
Tegen de primaire besluiten 1, 2, 3, en 4 heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.4.
Het Uwv heeft op 10 juli 2024 een verzekeringsarts de door eiseres gestelde gezondheidsklachten laten beoordelen. Met het bestreden besluit van 16 juli 2024 zijn de bezwaren van eiseres gegrond verklaard in de zin dat de terugvordering van de ZW-uitkering is gematigd met 25% en de terugvordering van de WIA-uitkering is gematigd met 35%.
1.5.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het Uwv heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft zich op 7 oktober 2020 ziekgemeld voor haar werkzaamheden bij [werkgever] B.V. Vanaf 15 maart 2021 heeft eiseres inkomen ontvangen uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg die eiseres aan haar dochter verleende. Per 6 oktober 2021 is het dienstverband van eiseres bij [werkgever] B.V. beëindigd. Vanaf 6 oktober 2021 heeft eiseres een ZW-uitkering ontvangen. Op 17 juli 2022 heeft eiseres per einde wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd. In de aanvraag heeft eiseres vermeld dat zij op basis van een tijdelijk contract vanaf 15 maart 2021 tot en met 31 december 2022 14 uur per week werkt in het kader van een pgb. Op basis van haar aanvraag is met het besluit van 23 september 2022 een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde uitkering (WGA) toegekend vanaf 5 oktober 2022 tot en met 4 oktober 2024.
3. Op 5 november 2023 heeft eiseres een wijziging doorgegeven in het aantal gewerkte uur vanaf 19 juli 2023. Zij heeft aangegeven dat zij meer uren per week gaat werken, namelijk totaal 12 uren. Nadat het Uwv deze melding heeft ontvangen, is de besluitvorming gevolgd zoals onder 1.1 tot en met 1.6 is uiteengezet.
Omvang van het geding.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 6 november 2023. Op de zitting is vastgesteld dat het beroep van eiseres zich ook niet richt tegen dit besluit. De herziening van de ZW-uitkering staat in deze procedure niet ter discussie en zal ook niet beoordeeld worden door de rechtbank.
5. Ingevolge artikel 4:125, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld, mede betrekking op een bijkomende beschikking van hetzelfde bestuursorgaan omtrent verrekening, uitstel van betaling, verlening van een voorschot, vaststelling van de rente of gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert het primaire besluit 4, zijnde een terugvorderingsbesluit, als een beschikking waarbij de verplichting tot betaling van een geldsom is vastgesteld in de zin van artikel 4:125, eerste lid, van de Awb en kwalificeert het primaire besluit 5, zijnde een invorderingsbesluit, als een bijkomende beschikking als bedoeld in dit artikellid, nu daarbij is beslist over de wijze van terugbetaling van deze geldsom. Gelet op artikel 4:125 van de Awb bepaalt de rechtbank dat het Uwv het primaire besluit 5 ten onrechte niet heeft betrokken bij het bezwaar van eiseres en betrekt de rechtbank het primaire besluit 5 bij haar beoordeling van het beroep tegen de terugvordering.
Zijn er dringende redenen om van terugvordering en invordering af te zien?
7. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat al haar beroepsgronden moeten worden begrepen als onderbouwing van de dringende reden. Dat betekent dat het geschil zich toespitst op de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering en daarmee invordering van de ontvangen ZW- en WIA-uitkeringen af te zien.
8. Op grond van artikel 33 van de ZW is het Uwv gehouden het ziekengeld dat onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Op grond van artikel 33, zesde lid, van de ZW kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 77 van de Wet WIA bepaalt hetzelfde ten aanzien van onverschuldigd betalingen in het kader van de WIA-uitkering.
9. De Centrale Raad van Beroep (de Raad), de hoogste rechter in dit soort zaken, heeft in de uitspraak van 18 april 2024 zijn uitleg van de dringende reden verruimd. [1] De Raad ziet het begrip dringende reden (voortaan) als een open norm waarbinnen het Uwv, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. [2] Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het Uwv is in de redenen voor herziening en/of terugvordering. Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenplicht, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt kan worden gemaakt, maar hij wel heeft moeten begrijpen dat hij te veel aan uitkering ontving.
10. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, indien achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld.
Standpunt partijen
11. Eiseres stelt dat zij haar pgb-inkomsten heeft gemeld in een gesprek bij de aanvraag van haar ZW-uitkering in 2021, heeft vermeld op het aanvraagformulier voor haar WIA-uitkering in 2022 en heeft gemeld in een gesprek met een jobcoach van het Uwv op 7 maart 2023. Eiseres benoemt dat de inkomsten ook staan beschreven in het werkplan van 23 december 2022 en dat de inkomsten zichtbaar zijn voor het Uwv in SUWI-net. Volgens eiseres is het ontstaan van de terugvordering volledig te wijten aan het Uwv doordat het Uwv haar meldingen niet adequaat heeft opgepakt en ook geen gevolg heeft geven aan de informatie over haar inkomsten die tot zijn beschikking stond. Ook kon het eiseres niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat ze teveel uitkering ontving omdat zij al tijdens haar dienstverband loon en pgb-inkomsten ontving. Haar inkomen was dus na het ontvangen van de ZW- en WIA-uitkering niet hoger dan toen ze nog in dienst was. Verder heeft eiseres nooit de intentie gehad iets achter te houden, zo blijkt volgens haar ook uit de eerdere melding die zij had gemaakt over een foutief dagloon. Tot slot had eiseres al jaren voor haar dochter gezorgd vóórdat ze pgb-inkomsten ging ontvangen. Daarom vindt ze dat deze inkomsten buiten beschouwing moeten worden gelaten. Eiseres stelt dat geheel of in ieder geval gedeeltelijk van terugvordering dient te worden afgezien vanwege het eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van de terugvordering en vanwege de ernstige gevolgen van terugvordering en invordering voor het welzijn van eiseres.
12. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat voldoende rekening is gehouden met zijn eigen aandeel in het ontstaan van de terugvordering en met de gevolgen van de terugvordering voor het welzijn van eiseres. Het Uwv heeft een Gedragslijn in juni 2024 ontwikkeld om uiting te geven aan het eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van dit soort geldschulden. Hieruit volgt dat als een betrokkene melding heeft gemaakt van inkomsten, maar de melding niet adequaat is opgepakt door UWV, de terugvordering beperkt blijft tot de periode voorafgaande aan de datum van de melding, en de periode van zes maanden na de melding. De terugvorderingstermijn wordt ook beperkt tot maximaal drie jaar, teruggerekend vanaf de datum dat de vordering aan betrokkene kenbaar is gemaakt. Dat het Uwv volledig afhankelijk is van de meldingen van eiseres volgt uit het feit dat de inkomsten pas een jaar later, naar aanleiding van de aangifte inkomstenbelasting, in de polisadministratie komen te staan.
13. De toepassing van deze Gedragslijn leidt niet tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering ten aanzien van de periodes die hier beoordeeld worden, omdat eiseres volgens het Uwv haar pgb-inkomsten voor het eerst gemeld heeft bij haar WIA-aanvraag van 17 juli 2022. Bij die aanvraag heeft eiseres opgegeven dat ze inkomsten ontvangt tot en met 31 december 2022. Daarom heeft het Uwv de WIA-uitkering over de periode van 5 oktober 2022 tot en met 31 december 2022 niet teruggevorderd. Over de periode vóór die melding heeft het Uwv volgens de gedragslijn mogen terugvorderen. Dat betreft de periode waarover de ZW-uitkering is toegekend. Ten aanzien van het jaar 2023 heeft eiseres volgens het Uwv geen inkomsten opgegeven tot zij de wijziging in haar aantal gewerkte uren heeft doorgegeven op 5 november 2023. Over de periode in 2023 tot die melding en tot zes maanden daarna mag het Uwv volgens de Gedragslijn terugvorderen. Dat heeft het Uwv gedaan door de WIA-uitkering over 2023 gedeeltelijk terug te vorderen. Het Uwv stelt verder dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat ze teveel ZW-uitkering heeft ontvangen omdat de pgb-inkomsten plus haar inkomsten uit dienstverband (en daarna ZW-uitkering) leiden tot een inkomen dat een stuk hoger ligt dan haar inkomsten tijdens het dienstverband voorafgaand aan haar ziektemelding. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat ze teveel WIA-uitkering heeft ontvangen omdat het Uwv van eiseres mag verwachten dat zij op de hoogte was dat het Uwv haar pgb-inkomsten op de WIA-uitkering moeten korten.
14. Verder heeft het Uwv de terugvordering van eiseres gematigd. De terugvordering van de ZW-uitkering is gematigd met 25% vanwege de ernstige gevolgen van de terugvordering voor het welzijn van eiseres. De terugvordering van de WIA-uitkering is gematigd met 35% vanwege het eigen aandeel in het ontstaan van de terugvordering en vanwege de gevolgen van de terugvordering voor het welzijn van eiseres. Volgens het Uwv heeft hij hiermee voldoende rekening gehouden met de dringende redenen die aanwezig zijn om gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Oordeel van de rechtbank
Periode 6 oktober 2021 tot en met 4 oktober 2022 (terugvordering ZW-uitkering)
15. Over de periode waarin eiseres ZW-uitkering heeft ontvangen, namelijk 6 oktober 2021 tot en met 4 oktober 2022, oordeelt de rechtbank als volgt. Het ontstaan van de terugvordering over deze periode is volledig aan eiseres te wijten. Door na te laten haar pgb-inkomsten te melden bij de aanvraag van de ZW-uitkering, heeft het Uwv op het moment van toekenning van de ZW-uitkering hier geen rekening mee kunnen houden. Eiseres had deze inkomsten moeten melden gezien het haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat het aannemen van betaald werk – nadat zij zich ziek had gemeld voor ander betaald werk – mogelijkerwijs gevolgen zou hebben voor haar uitkering. Omdat de plicht bij eiseres lag om haar pgb-inkomsten te melden, rust bij haar ook de last om de melding aannemelijk te maken. Eiseres heeft haar stelling dat zij haar inkomsten gemeld zou hebben tijdens een gesprek bij aanvraag van de uitkering niet (met stukken) onderbouwd. De rechtbank vindt daarom dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de inkomsten uit het pgb heeft gemeld bij de aanvraag van haar ZW-uitkering. De rechtbank ziet daarom geen reden om rekening te houden met verminderde verwijtbaarheid van eiseres. Verder is niet gebleken dat in deze periode sprake is van een eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van de terugvordering.
16. De rechtbank vindt verder dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de maatschappelijke en sociale gevolgen van de terugvordering en invordering voor eiseres. Het Uwv heeft de gevolgen voor het welzijn van eiseres meegewogen in het besluit de terugvordering te matigen. Uit het medische onderzoek is gebleken dat het zeer aannemelijk is dat de toegenomen psychische klachten van eiseres voortkomen uit de terugvorderingsbeslissing. Van verdere onaanvaardbare gevolgen voor eiseres is niet gebleken. De rechtbank oordeelt dat het Uwv rekening heeft gehouden met alle relevante gevolgen en acht de matiging van de terugvordering met 25% niet onevenredig.
Periode 1 januari 2023 tot en met 31 januari 2023 (terugvordering WIA-uitkering)
17. Over de periode in 2023 waarin eiseres een WIA-uitkering heeft ontvangen oordeelt de rechtbank als volgt. Eiseres en het Uwv hebben beide een aandeel in het ontstaan van deze terugvordering. Op het aanvraagformulier voor haar WIA-uitkering heeft eiseres aangegeven dat haar pgb-inkomsten op basis van een tijdelijk contract zouden lopen tot eind 2022. Toen eiseres in 2023 nog steeds pgb-inkomsten ontving, had zij dit kunnen en moeten melden bij het Uwv. Tegelijkertijd valt het eiseres niet volledig te verwijten dat zij dit niet heeft gedaan. Het Uwv had immers na de melding in 2022 van eiseres van haar pgb-inkomsten niets met deze informatie gedaan. Het Uwv heeft de uitkering van eiseres in 2022 niet gekort op basis van deze inkomsten. Dit valt het Uwv te verwijten.
18. De rechtbank stelt vast dat het Uwv erkent dat hij een eigen aandeel heeft in het ontstaan van de terugvordering. Ondanks het feit dat het Uwv vindt dat toepassing van de Gedragslijn geen uitkomst biedt voor eiseres, omdat zij haar inkomsten over 2023 pas in november 2023 heeft gemeld, heeft het Uwv besloten de totale terugvordering te matigen met 35%. Uit het bestreden besluit blijkt dat deze matiging opgebouwd is uit een deel dat het eigen aandeel van het Uwv weerspiegelt en een deel dat rekening houdt met de gevolgen voor het welzijn voor eiseres. Niet is gebleken dat hier de gevolgen voor het welzijn van eiseres anders zijn dan bij de terugvordering van de ZW-uitkering. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat 25% van de matiging bedoeld is om rekening te houden met die gevolgen en de overige 10% bedoeld is om rekening te houden met het eigen aandeel van het Uwv.
19. De rechtbank dient nu te beoordelen of de matiging van 10% voldoende rekening houdt met het eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van de terugvordering. De rechtbank overweegt hiertoe dat zij het aannemelijk acht dat als het Uwv in 2022 de melding van eiseres had opgepakt en toen al overgegaan was tot korting van de WIA-uitkering, er een redelijke kans was dat eiseres ook aan het begin van 2023 haar pgb-inkomsten had opgegeven. Dit volgt volgens de rechtbank uit het feit dat eiseres steeds haar best heeft gedaan om openheid van zaken te geven over haar inkomsten richting het Uwv. Zij heeft gegevens overhandigd waaruit blijkt dat de pgb-inkomsten aan de orde zijn gekomen in haar gesprekken met het Uwv in december 2022 en maart 2023. Ook heeft zij in november 2023 gemeld dat zij meer uren ging maken in het kader van haar pgb-inkomsten. Eiseres heeft ter zitting ook gemeld, en dat ziet de rechtbank terug in het dossier, dat zij in 2022 bij het Uwv heeft aangekaart dat haar dagloon op een te hoog bedrag was bepaald. De rechtbank acht het aandeel van het Uwv in het ontstaan van de terugvordering hierdoor tenminste 50% en het eigen aandeel van eiseres hoogstens 50%. Dit betekent dat het besluit van het Uwv om met 10% te matigen niet voldoende rekening houdt met het eigen aandeel van het Uwv. Deze grond slaagt.
20. Voor het overige vindt de rechtbank dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de maatschappelijke en sociale gevolgen voor eiseres van de terugvordering en invordering door de matiging van 25% (zie verder overweging 16 hierboven die hier ook van toepassing is).
21. Tegen het betalen van de WIA-uitkering op basis van voorschot en tegen de invorderingen zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu het beroep tegen de terugvordering van de WIA-uitkering slaagt omdat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de dringende redenen van eiseres, kan de invordering hiervan ook niet in stand blijven. Het beroep tegen dit invorderingsbesluit slaagt daarom ook. Voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om de besluiten die zien op het betalen van de WIA-uitkering op basis van voorschot en op het invorderen van het te veel ontvangen WIA-uitkering te beoordelen.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
22. Eiseres betoogt dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld door ten aanzien van de WIA-uitkering over 2022 volledig af te zien van terugvordering maar niet over 2023. In het beroepschrift en op de zitting merkt gemachtigde deze grond aan als een beroep op het verbod van willekeur. De rechtbank leest echter in wat wordt aangevoerd een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
23. De rechtbank is niet gebleken dat het Uwv in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het Uwv heeft bij zijn beslissing om niet geheel van terugvordering af te zien over 2023 in aanmerking mogen nemen dat eiseres aan het begin van dit jaar haar inkomsten uit het pgb niet heeft gemeld, in tegenstelling tot de situatie over het jaar 2022. Er was dus geen sprake van gelijke gevallen. Deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit slaagt. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt voor zover het de hoogte van de terugvordering van de WIA-uitkering betreft en voor zover niet is besloten op de invordering van de WIA-uitkering.
25. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat het Uwv een eigen aandeel had in het ontstaan van de WIA-terugvordering en dat dit eigen aandeel reden is tot matiging, blijft alleen over de vraag met hoeveel de terugvordering gematigd dient te worden. Gelet hierop ziet de rechtbank in het kader van finale geschillenbeslechting aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van Awb, zelf in de zaak te voorzien.
26. Nu de rechtbank het eigen aandeel van het Uwv in het ontstaan van de WIA-terugvordering minstens 50% acht, en een matiging van 25% redelijk vindt om rekening te houden met de gevolgen van deze terugvordering en invordering voor het welzijn van eiseres, dient de totale matiging van de WIA-uitkering 75% te zijn.
27. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het terug- en in te vorderen bedrag te verminderen met bruto € 12.905,66 (75% van het totale brutobedrag zoals oorspronkelijk vastgesteld in het primaire besluit 4) naar een bedrag van bruto € 4.301,88.
28. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,-). De rechtbank hanteert wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 juli 2024 voor zover het de hoogte van de terugvordering van de WIA-uitkering betreft en voor zover niet is besloten op de invordering van de WIA-uitkering;
- herroept het besluit van 16 februari 2024 voor zover daarmee de terugvordering is vastgesteld op een bedrag van € 17.207,54 en stelt het bedrag van de terugvordering op bruto € 4.301,88;
- herroept het besluit van 19 februari 2024 voor zover de invordering is vastgesteld op een bedrag van € 17.207,54 en stelt het bedrag van invordering op bruto € 4.301,88;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 16 juli 2024;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. Mulder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
2.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 6 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2114.