ECLI:NL:RBMNE:2025:1722

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/5745
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bekorting loonsanctie WIA door Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van het Uwv om de loonsanctie te bekorten. De werkneemster, [A], was sinds 23 april 2007 in dienst bij eiseres en meldde zich op 5 november 2021 ziek na een hartstilstand. In 2023 vroeg zij een WIA-uitkering aan, maar het Uwv verlengde de wachttijd en weigerde het verzoek om bekorting van de loonsanctie. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de tekortkomingen niet waren hersteld. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de werkneemster meer uren kon werken dan het Uwv had vastgesteld. De rechtbank volgde het standpunt van het Uwv dat de medische onderbouwing voor de belastbaarheid van de werkneemster niet voldoende was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het Uwv geen proceskostenvergoeding hoefde te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5745

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.C. Rooker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1.1
[A] (werkneemster) was vanaf 23 april 2007 bij eiseres werkzaam als medewerker glastuinbouw productie II voor 25 uur per week. Zij heeft zich op 5 november 2021 na een hartstilstand en reanimatie ziek gemeld voor haar werk. Op 3 juli 2023 heeft zij bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft met een besluit van 26 oktober 2023 de wachttijd met 52 weken verlengd tot 1 november 2024 en de behandeling van de WIA-aanvraag uitgesteld. Eiseres heeft daartegen op 7 november 2023 bezwaar gemaakt, maar heeft dat bezwaar op 8 december 2023 ingetrokken.
1.2
Op 24 januari 2024 heeft eiseres het Uwv verzocht om de verlengde wachttijd te bekorten, omdat zij vindt dat de door de arbeidsdeskundige genoemde tekortkomingen inmiddels zijn gerepareerd. Om dit aan te tonen heeft zij nadere informatie overgelegd.
1.3
Met het besluit van 7 maart 2024 (
het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd de verlengde wachttijd te bekorten, omdat de tekortkomingen nog niet zijn hersteld.
Eiseres is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
1.4
Met het besluit van 28 mei 2024 (
het bestreden besluit) is het Uwv bij zijn besluit gebleven. Het Uwv heeft daaraan een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 mei 2024 ten grondslag gelegd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.5
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2024 overgelegd.
Op 6 februari 2025 heeft eiseres nog aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft in reactie daarop een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2025 overgelegd.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Het bestreden besluit

2. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit – onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – op het standpunt gesteld dat de tekortkomingen onvoldoende zijn hersteld, omdat is uitgegaan van een niet onderbouwde en gemotiveerde urenbeperking van 15 uur per week. Het Uwv ziet weliswaar aanleiding om de duurbelastbaarheid tot 5 uur per dag te beperken, maar ziet geen medische reden waarom werkneemster minder dan vier dagen per week belastbaar is. Het Uwv bekort de loonsanctie daarom niet.

Standpunt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van het bekortingsverzoek. Eiseres vindt dat het besluit gebaseerd is op een onzorgvuldig onderzoek, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen contact heeft opgenomen met de opvolgende bedrijfsarts en geen navraag heeft gedaan bij de behandelaars van werkneemster. Ook vindt zij dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom werkneemster meer uren kan werken dan de bedrijfsarts heeft gesteld en geadviseerd. Voor eiseres was er geen reden om te twijfelen aan het advies van de bedrijfsarts dat de werkneemster belastbaar was voor 3 dagen van 5 uur. Nieuwe informatie over de belastbaarheid van de werkneemster en de bevindingen van de behandelaar van de werkneemster sluiten aan bij dat advies van de bedrijfsarts.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat eiseres de opgelegde loonsanctie niet heeft bestreden. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van dat besluit. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 26 oktober 2023 dat ten grondslag is gelegd aan de loonsanctie, is opgenomen waar eiseres voor moet zorgen om de tekortkomingen te kunnen herstellen:
- opstellen van een actueel belastbaarheidsprofiel door de bedrijfsarts;
- opstellen van een tijdcontingent schema met een opbouw in uren en taken;
- duidelijkheid geven over het takenpakket van werkneemster.
Ter beoordeling ligt voor de weigering de loonsanctie te bekorten, omdat het Uwv vindt dat de tekortkomingen wat betreft de belastbaarheid en het tijdcontingent opbouwschema niet zijn hersteld.
Onzorgvuldig onderzoek?
5. Uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie volgt dat het Uwv bij dat besluit duidelijk moet motiveren welke tekortkoming aan de werkgever wordt verweten en gemotiveerd uiteen moet zetten dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd. Bij een verzoek om bekorting van de loonsanctie, zoals in deze zaak aan de orde, is het aan eiseres om aan te tonen dat zij de eerder door het Uwv geconstateerde tekortkomingen heeft hersteld. [1] Ten opzichte van het opleggen van de loonsanctie is de bewijslast dus verschoven van het Uwv naar eiseres. [2]
6. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Het ligt in het kader van een bekortingsverzoek op de weg van eiseres om aan te tonen dat de tekortkomingen zijn hersteld danwel dat de inspanningen daartoe voldoende zijn geweest. Anders dan eiseres meent, ligt het dus niet op de weg van een verzekeringsarts om actief zelf contact te zoeken met de bedrijfsarts en/of behandelaars van de werkneemster. De uitspraken waar eiseres naar heeft verwezen [3] , geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze uitspraken zien namelijk niet op de bekorting van een loonsanctie, maar op de oplegging van een loonsanctie.
Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van de behandelaars van werkneemster en de informatie en terugkoppelingen van de bedrijfsarts heeft betrokken in de heroverweging.
Van een onzorgvuldig onderzoek is daarom niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Onvoldoende motivering?
7.1
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 22 mei 2024 is hij ingegaan op de informatie van de revalidatiearts in het kader van de IC-nazorg, de informatie van de bedrijfsarts en het rapport van de cardioloog van Ergatis. Hij merkt verschillende tegenstijdigheden op in de beschikbare medische informatie, maar hij ziet voor het aannemen van een beperkte duurbelastbaarheid wel goede gronden. Met name gelet op het psychische toestandsbeeld van de werkneemster en de daarbij behorende behandeling en het dagelijks functioneren, kan hij zich vinden in het advies dat de werkneemster niet meer dan 5 uur per dag aangepaste eigen werkzaamheden kan verrichten. Hij acht het ook aannemelijk dat op beschikbaarheidsgronden één dag in de week beschouwd wordt als ‘behandeldag’ met noodzakelijke recuperatietijd, zodat werkneemster dan niet op die dag nog kan werken.
7.2
De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er onvoldoende medische onderbouwing is voor het standpunt dat werkneemster op medische gronden slechts drie dagen per week belastbaar is en niet vier, kan de rechtbank goed volgen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook heeft gemotiveerd in zijn nadere rapport van 20 februari 2025 is het standpunt van de bedrijfsarts dat werkneemster na werk een zodanig bovengemiddelde herstelbehoefte heeft dat zij niet vier dagen per week 5 uur kan werken, niet verder onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij gewezen op de Standaard Duurbelastbaarheid waarvoor het medische feitencomplex bepalend is. Persoonlijke omstandigheden of verwachtingen over de duurbelastbaarheid zijn zonder medische onderbouwing onvoldoende om uit te gaan van duurbelastbaarheid van maximaal drie dagen in plaats van maximaal vier dagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de in de loonsanctie geconstateerde tekortkomingen niet heeft hersteld. Het Uwv heeft daarom terecht het bekortingsverzoek afgewezen. Het beroep is ongegrond. Het Uwv hoeft geen proceskostenvergoeding te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, mr. R.C. Stijnen en
mr. J.R. van Es-de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1733.
3.ECLI:NLCRVB:2015:926 en ECLI:NL:CRVB:2017:2414 en ECLI:NL:CRVB:2023:2216.