De beoordeling door de rechtbank
10. Eiseres stelt dat het college in strijd met artikel 7:11 van de Awb heeft gehandeld door in het bestreden besluit niet in te gaan op de bezwaargrond dat eiseres wel over een pachtovereenkomst beschikt. Eiseres heeft op de zitting verduidelijkt dat deze grond niet zozeer ziet op strijdigheid met artikel 7:11 van de Awb (heroverweging op grondslag van het bezwaar), maar dat dit wel als een motiveringsgebrek moet worden aangemerkt.
11. In het verweerschrift stelt het college dat in het bestreden besluit het ontbreken van een geldige gebruikstitel niet meer ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van de aanvraag, omdat eiseres in bezwaar alsnog een pachtovereenkomst heeft overgelegd. Dit is volgens het college abusievelijk niet expliciet in het bestreden besluit genoemd, maar levert geen motiveringsgebrek op.
12. De rechtbank is het met het college eens. Hoewel het college het beter expliciet had kunnen benoemen in het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat het voor eiseres gelet op de inhoud van het bestreden besluit duidelijk moet zijn geweest dat haar niet meer werd tegengeworpen dat een geldige gebruikstitel ontbrak. Nergens in het bestreden besluit wordt deze afwijzingsgrond immers nog genoemd. Dat in het bestreden besluit niet meer is ingegaan op deze bezwaargrond, maakt dus niet dat er sprake is van een motiveringsgebrek dat tot gegrondverklaring van het beroep moet leiden.
13. Het college stelt zich primair op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen, omdat ten tijde van het nemen van dit besluit niet bekend was dat aan eiseres een ontheffing was verleend. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om te laten zien welke maatregelen er ter beperking van de schade zijn getroffen en dus om een ontheffing over te leggen. Daarbij komt dat eiseres in de bezwaarfase steeds aangaf dat er geen ontheffing was, zodat het college daar ook niet op heeft doorgevraagd. Het kan volgens het college niet de bedoeling zijn om in elke bezwaarprocedure na te gaan of er misschien toch een ontheffing is verleend.
14. De rechtbank volgt het college hierin niet. Het college had in dit geval aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van een ontheffing. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat eiseres in het aanvraagformulier op de vraag of er een ontheffing beschikbaar is, dan wel is aangevraagd, heeft geantwoord dat in overleg met de Faunabeheereenheid en de provincie wordt gewerkt aan een speciale ontheffing. Het lag op de weg van het college om naar aanleiding van deze opmerking in de aanvraag na te gaan of er inmiddels aan eiseres een ontheffing was verleend. Ten tweede is van belang dat BIJ12 een uitvoeringsorganisatie is van de provincie en dus onderdeel uitmaakt van hetzelfde bestuursorgaan dat de beslissing over de verleende ontheffing heeft genomen. Dat het volgens het college om verschillende systemen gaat, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet valt in te zien dat het college niet anderszins bekend had kunnen zijn met het ontheffingsbesluit dat immers door (of namens) haar zelf is genomen. Dat eiseres in de bezwaarfase heeft gezegd dat er nog geen ontheffingsaanvraag is gedaan, ontslaat het college niet van de verplichting om bij het nemen van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten. Had het college dat gedaan, dan was vóór het nemen van het primaire besluit al duidelijk geworden dat de ontheffing op 19 mei 2022 was verleend. Die informatie had dan in de besluitvorming kunnen worden betrokken.
15. De rechtbank volgt het primaire standpunt van het college dus niet. Daarmee is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. De afwijzingsgrondslag van de aanvraag waarop het bestreden besluit is gebaseerd, kan dus geen stand houden. Dit betekent dat de vraag of de schade redelijkerwijs voor rekening van eiseres moest blijven vanwege de ligging van de percelen (al dan niet binnen de bebouwde kom), niet meer relevant is. De beroepsgronden die daartegen zijn gericht, kunnen dus onbesproken blijven.
16. Gelet hierop is het beroep gegrond. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. De rechtbank zal hierna beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dit zal de rechtbank beoordelen aan de hand van het subsidiaire standpunt van het college en de gronden die eiseres daartegen heeft ingebracht.
Adequaat gebruik van de ontheffing
17. Subsidiair stelt het college dat eiseres op basis van de verleende ontheffing voldoende mogelijkheden ter beschikking stonden om de schade te beperken, maar dat zij onvoldoende heeft bejaagd en daarom geen adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing. Eiseres komt daarom volgens het college alsnog niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade.
18. Uit artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel volgt dat voor schadeveroorzakende diersoorten de aanvrager tijdig een ontheffing moet aanvragen. Vervolgens moet op adequate wijze gebruik worden gemaakt van de ontheffing. Dit houdt volgens de toelichting op dit artikel in dat minimaal twee keer per week aan verjaging ondersteunend afschot, of pogingen tot afschot, moet plaatsvinden. Om te kunnen toetsen of er sprake is van adequaat gebruik wordt een aanvrager gevraagd een rapportage van de jachthouder ten aanzien van het gebruik van de ontheffing te overleggen. Deze invulling van wat onder adequaat gebruik maken van de ontheffing moet worden verstaan, wordt door de Afdeling niet onredelijk geacht.
19. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet ten minste twee keer per week gebruik heeft gemaakt van de ontheffing. Volgens eiseres zijn er geen bejaaggegevens, omdat adequaat gebruik van de ontheffing onhaalbaar was. Daarbij stelt eiseres dat de ontheffing niet aan haar, maar aan de Faunabeheereenheid is verleend. Eiseres is daarvan niet op de hoogte gesteld. Zij raakte eerst in juni 2023 ten tijde van het opstellen van het beroepschrift op de hoogte van de ontheffing en wist dus ook niet dat zij gebruik kon maken van deze ontheffing. Deze afwijzingsgrond kon haar dus niet worden tegengeworpen.
20. Het college vindt het niet aannemelijk dat eiseres pas bij het opstellen van het beroepschrift op de hoogte is geraakt van deze ontheffing. Daarbij betrekt het college dat uit de stukken blijkt dat eiseres op 10 mei 2022 heeft gesproken en gemaild met de Faunabeheereenheid over het indienen van een ontheffingsaanvraag en daar nogmaals op 13 en 16 mei 2022 over heeft gemaild. Het is niet aannemelijk dat eiseres vervolgens niet door de Faunabeheereenheid op de hoogte zou zijn gesteld van de verleende ontheffing zodra deze na het veldbezoek door de Omgevingsdienst op 18 mei 2022 een dag later werd verleend. Maar ook al zou de Faunabeheereenheid eiseres niet op de hoogte hebben gesteld van de ontheffing, dan nog was het volgens het college aan eiseres om - gezien de voortzettende schade en haar verantwoordelijkheid als grondgebruiker om de schade te beperken - een vinger aan de pols te houden en actief te informeren bij de Faunabeheereenheid of de ontheffing al was verleend.
21. De rechtbank kan deze toelichting volgen. Gezien het intensieve contact dat eiseres voorafgaand aan de aanvraag met de Faunabeheereenheid had over de indiening daarvan, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat eiseres niet op de hoogte zou zijn geweest van de op 19 mei 2022 verleende ontheffing. Ook al zou dat wel het geval zijn geweest, dan is de rechtbank met het college van oordeel dat eiseres als grondgebruiker er zelf verantwoordelijk voor is om te (blijven) informeren over het verloop van het aanvraagproces. Immers, om faunaschade te voorkomen en te beperken mag een actieve houding van de aanvrager worden verwacht.
22. Verder stelt eiseres dat, ook al was zij wel op de hoogte van de verleende ontheffing op 19 mei 2022, dan nog zou het gebruik maken van deze ontheffing gedurende enkele dagen nauwelijks een schadebeperkend effect hebben gehad en niet meer zinvol zijn geweest. Daarbij wijst eiseres op het zeer korte tijdsbestek tussen de verlening van de ontheffing en de voorgenomen oogstdatum, namelijk het weekend van 21 mei 2022 of het begin van de week van 23 mei 2022. Feitelijk heeft de oogst op 27 mei 2022 plaatsgevonden, nadat eiseres eerst zelf een taxatie moest verrichten op 26 mei 2022. Daarnaast wijst eiseres erop dat de ontstane schade na constatering op 11 mei 2022 al substantieel was.
23. De rechtbank volgt eiseres niet dat zij geen adequaat gebruik kon maken van de ontheffing. In de ontheffing is opgenomen dat afschot van de grauwe gans mogelijk is vanaf 19 mei 2022 tot en met 1 juni 2022 of zoveel eerder tot de oogstdatum. De oogst op de percelen van eiseres heeft plaatsgevonden op 27 mei 2022. De rechtbank kan de toelichting van het college dan ook volgen dat het voor eiseres mogelijk was om vanaf 19 mei 2022 tot in ieder geval de taxatiedatum op 26 mei 2022 de schade te voorkomen en te beperken door het bejagen van ganzen op de percelen. Dat de schade op de constateringsdatum 11 mei 2022 al substantieel was en dat bejaging daarna nauwelijks een schadebeperkend effect zou hebben gehad, is niet aannemelijk aangezien tijdens het veldbezoek op 18 mei 2022 zeshonderd ganzen zijn geconstateerd waardoor de kans bestond dat de schade verder zou toenemen. Eiseres heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij al het mogelijke heeft gedaan om gewasschade te voorkomen of te beperken. Immers, om schade te voorkomen of te beperken past dat op het moment dat er een ontheffing wordt verkregen hiervan zo snel mogelijk actief gebruik wordt gemaakt door de grondgebruiker. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet adequaat gebruik heeft gemaakt van de ontheffing en dat om die reden de schade in redelijkheid voor eiseres moest blijven.
Bijzondere omstandigheden
24. Eiseres stelt verder dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het geheel afwijzen van de aanvraag op grond van artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel onevenredig is. Daarbij wijst eiseres er allereerst op dat zij een bijzonder bedrijfsmodel hanteert met locaties in of dichtbij de bebouwde kom waarvoor jachtbeperkingen gelden. Daarnaast heeft eiseres op de zitting erop gewezen dat er maar één dag lag tussen de verleende ontheffing op 19 mei 2022 en het primaire besluit van 20 mei 2022, waardoor het alsnog niet mogelijk was om adequaat gebruik te maken van de ontheffing. Verder voert eiseres aan dat het college ten tijde van het indienen van de aanvraag om een tegemoetkoming geen taxateur wilde inschakelen, omdat er meerdere afwijzingsgronden aan de orde waren, terwijl in het aanvraagformulier was aangegeven dat er spoed achter zat in verband met de voorgenomen oogstdatum. Ook vindt eiseres het een bijzondere omstandigheid dat zij tot vier keer toe bij het college heeft aangegeven geen gebruik te kunnen maken van de algemene ontheffing en dat er iets speciaals moet komen. Het krijgen van een dergelijke ontheffing was nooit eerder gelukt en zo’n ontheffing was ook nooit eerder verleend. Maar dat was geen belemmering voor het college om eerder ingediende aanvragen om een tegemoetkoming aan eiseres toe te kennen. Tot slot wijst eiseres erop dat artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregel ook andere maatregelen noemt om schade te beperken. Dat heeft eiseres ook gedaan door vlaggen te plaatsen en door lopend en per auto te verjagen. Gezien deze bijzondere omstandigheden bestaat er volgens eiseres aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Beleidsregel af te wijken.
25. Het college ziet in wat is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden en vindt toepassing van de Beleidsregel ook in het geval van eiseres niet onevenredig. Volgens het college moet eiseres net als andere aanvragers zich inspannen om maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om faunaschade te voorkomen en te beperken. In dit geval is ondanks de ligging van de reservering gronden in of tegen de bebouwde kom aan een individuele ontheffing aan eiseres verleend. Er is dus geen sprake van de situatie dat faunaschade op reservering gronden vanwege de ligging ervan niet in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming. Dat dit betekent dat eiseres in de toekomst opnieuw een individuele ontheffing moet aanvragen, vindt het college niet onredelijk.
26. De rechtbank kan de toelichting van het college volgen dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet maken dat van de Beleidsregel had moeten worden afgeweken. Hierbij betrekt de rechtbank dat volgens de toelichting op artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel - in lijn met de overwegingen van de wetgever bij de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 6.1 van de Wnb - uitgangspunt is dat de grondgebruiker zelf al het mogelijke, dat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden, moet hebben ondernomen om gewasschade zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Zoals hiervoor is overwogen, kon eiseres in de periode van 19 mei 2022 tot de oogstdatum gebruik maken van de ontheffing ter voorkoming van verdere schade aan haar percelen. De door eiseres gestelde jachtbeperkingen vanwege de ligging van de percelen hebben zich feitelijk niet voorgedaan en vormden reeds daarom geen reden om af te wijken van de Beleidsregel. Dat het gebruik maken van de ontheffing gelet op de geplande oogstdatum zo kort was, dat bejagen feitelijk geen zin had en om die reden van de Beleidsregel moest worden afgeweken, past niet bij de hiervoor beschreven actieve houding die van een grondgebruiker mag worden verwacht om schade te beperken. Dat zij, zoals op de zitting is toegelicht, na de datum van de verleende ontheffing vooral bezig was met de aanstaande oogstdatum en het vóór die datum regelen van een taxateur is begrijpelijk, maar ontslaat haar niet van haar schadebeperkingsplicht. Ook na het primaire besluit had eiseres gebruik kunnen maken van de ontheffing. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat afschot in die periode feitelijk niet mogelijk was.
27. Dat eerdere aanvragen om een tegemoetkoming wel zijn toegewezen, maakt niet dat in dit geval ook een tegemoetkoming moet worden toegekend en dus van de Beleidsregel moet worden afgeweken. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het college dat dit geval anders is, omdat er nu een individuele ontheffing is aangevraagd en verleend. Dit had volgens het college achteraf gezien ook in het verleden van eiseres verwacht mogen worden, nu is gebleken dat met de ontheffing verjaging met ondersteunende afschot ondanks de ligging toch mogelijk is. Het college hoeft naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste toepassing van het eigen beleid niet te blijven herhalen.
28. Gezien de ontstane schade en de hoeveelheid ganzen die op de percelen van eiseres aanwezig waren, voldoet het inzetten van andere maatregelen dan verjagen met (pogingen tot) ondersteunend afschot, niet aan wat in redelijkheid van eiseres verwacht mocht worden om de schade te beperken en te voorkomen. Het college heeft in redelijkheid van eiseres kunnen verlangen dat de meest vergaande verjagingstechniek wordt ingezet voordat over wordt gegaan tot tegemoetkoming in de schade.
29. De rechtbank ziet, gelet op wat eiseres heeft aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregel in haar geval gelet op de gevolgen onevenredig zou zijn. Daarbij is voor de rechtbank ook van belang dat eiseres een professionele partij is die eerder soortgelijke schade heeft geleden en dus vaker met dit soort kwesties te maken heeft gehad. Zij mag dan ook bekend worden verondersteld met de voorwaarden die gelden voor het aanvragen van een tegemoetkoming in faunaschade.
30. Tot slot beroept eiseres zich op het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt dat zij, gezien de drie eerdere positieve besluiten van het college op vrijwel identieke aanvragen van eiseres, er op mocht vertrouwen dat de aanvraag opnieuw zou worden toegewezen. Die positieve besluiten hebben volgens eiseres te gelden als gedragingen waaruit een welbewuste standpuntbepaling van het college blijkt over de toepasselijkheid van artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel en artikel 6.1 van de Wnb. Van eiseres kan in redelijkheid niet worden verwacht dat zij na de drie eerdere gehonoreerde aanvragen telkens navraag doet of toch niet één van de weigeringsgronden uit genoemde artikelen zich voordoen. Op de zitting heeft eiseres nog verduidelijkt dat zij met deze grond niet ook een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel.
31. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat een medewerker van het college een toezegging heeft gedaan over toekenning van een tegemoetkoming over
dezeaanvraag waarop eiseres mocht vertrouwen. Van een toezegging is sprake bij uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij eiseres redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het college over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.Daarvan is in dit geval geen sprake. Het feit dat eiseres in het verleden telkens een tegemoetkoming heeft ontvangen, houdt niet een welbewuste standpuntbepaling in waaraan zij een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij deze tegemoetkoming altijd zal blijven ontvangen. Het college moet iedere aanvraag opnieuw beoordelen op grond van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Daarbij kan een inzicht ten aanzien van bepaalde feiten en omstandigheden ook veranderen met de tijd. Dat eerder wel tegemoetkomingen zijn toegekend, betekent niet dat het college in dit geval aan dat oordeel is gebonden.De rechtbank ziet dus geen aanleiding voor het oordeel dat het vertrouwensbeginsel is geschonden.