ECLI:NL:RBMNE:2025:1755

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/16/589155 / JE RK 25-284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van ontwikkelingsbedreiging door ouderlijk gedrag

Op 28 maart 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat er ernstige zorgen zijn over haar ontwikkeling. De vader en moeder zijn belast met het ouderlijk gezag en er is sprake van co-ouderschap. De vader heeft een contact- en locatieverbod na herhaaldelijk lastigvallen van de moeder. Tijdens de zitting, die digitaal plaatsvond, waren beide ouders aanwezig, evenals hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] is. Dit blijkt uit het gedrag van de vader, die huiselijk geweld heeft gepleegd en de moeder heeft lastiggevallen. De vader is momenteel in therapie en beide ouders volgen een traject van parallel solo ouderschap. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging zelf weg te nemen en dat er een jeugdbeschermer betrokken moet worden. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar uitgesproken, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zodat de hulpverlening direct kan starten. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat de opvoedsituatie van [minderjarige] moet verbeteren en dat zij niet belast mag worden met de problemen van haar ouders.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/589155 / JE RK 25-284
Datum uitspraak: 28 maart 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. N. de Kock,
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2025, mee in de beoordeling.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft digitaal (via Teams) plaatsgevonden op 28 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- meneer [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. Dit is de schriftelijke uitwerking van de uitspraak.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zowel de moeder als de vader. Er is sprake van co-ouderschap.

3.Het verzoek van de Raad

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad. De moeder vindt het jammer dat het zo ver gekomen is, maar hoopt dat de situatie zal verbeteren door een ondertoezichtstelling.
4.2.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. De vader vindt het ook jammer dat het zo ver is gekomen. Hij heeft verteld dat hij zich zal gaan inzetten om te handelen in het belang van [minderjarige] .

5.De beoordeling

De beslissing
5.1.
De kinderrechter zal [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, te weten tot 28 maart 2026. De kinderrechter legt deze beslissing hierna uit.
Wat zegt de wet?
5.2.
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouder(s) de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Tot slot moet bij de kinderrechter wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen.
Er is een ernstige ontwikkelingsbedreiging
5.3.
Uit de stukken en het gesprek op de zitting volgt dat aan deze wettelijke criteria is voldaan. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] en de impact hiervan op haar ontwikkeling. [minderjarige] wordt emotioneel belast door de complexe situatie tussen de ouders. Vader heeft tijdens de relatie huiselijk geweld gepleegd tegen de moeder (zowel psychisch als fysiek). Na het verbreken van de relatie heeft de vader de moeder veelvuldig lastiggevallen door haar heel erg veel te bellen en haar berichten te sturen. De vader heeft een contact- en locatieverbod als gevolg daarvan. De vader heeft een enkele keer [minderjarige] ‘ingezet’ als hij geen contact kreeg met de moeder. [minderjarige] is een keer namens vader aan de deur van moeder verschenen met een vraag over zwemles. Ook het gezag heeft vader ingezet, bijvoorbeeld door toestemmingen in te trekken als hij boos was.
5.4.
Tegen de vader loopt een strafzaak vanwege stalking van de moeder. Het is nog onduidelijk wanneer de inhoudelijke behandeling van de strafzaak gaat plaatsvinden en dit brengt voor beide ouders veel spanning met zich mee. De vader heeft verteld dat hij geschrokken is van de situatie en dat hij beseft dat hij hulp nodig heeft. De vader heeft zelf een belast verleden. Op dit moment volgt hij therapie bij de Waag voor emotieregulatie, gaat hij naar Psytrec voor behandeling van PTSS en om te leren hoe om te gaan met de angst [minderjarige] kwijt te raken. Daarnaast volgen beide ouders een traject van parallel solo ouderschap bij Forest Consult. De kinderrechter vindt het goed om te horen dat de vader aan de slag is gegaan met zijn problematiek en dat beide ouders een traject volgen bij Forest Consult.
5.5.
[minderjarige] heeft last van de situatie. In het gesprek met Veilig Thuis heeft zij verteld dat zij vaak buikpijn heeft door de ruzies tussen haar ouders. Ook tegen de Raadsonderzoeker heeft zij verteld hoofdpijn of buikpijn te hebben als zij denkt aan de ruzies tussen haar ouders. De kinderrechter maakt zich – net als de Raad – ernstige zorgen over wat [minderjarige] meekrijgt van de problemen tussen de ouders en wat dit betekent voor haar eigen identiteitsontwikkeling en loyaliteit.
5.6.
Naar het oordeel van de kinderrechter is het noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken raakt. De jeugdbeschermer kan ervoor zorgen dat er wordt gewerkt aan de doelen, dat de juiste hulpverlening ingezet en voortgezet wordt en dat er wordt gekeken naar wat [minderjarige] nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Daarbij merkt de kinderrechter wel op, zoals ook is besproken tijdens de zitting, dat naar haar oordeel het rapport van de Raad te zeer uitgaat van ‘twee ouders tussen wie er strijd is’. Ongeacht of er (ook) sprake is van ex-partnerproblematiek en ongeacht het aandeel dat de moeder daarin wel of niet heeft is het het gedrag en het handelen van de vader richting de moeder en (al dan niet indirect) richting [minderjarige] hier voorliggend in de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Om die reden zal de kinderrechter de doelen waaraan gewerkt moet worden op onderdelen herformuleren.
Het kan niet in het vrijwillig kader
5.6.
De ouders zijn op dit moment voldoende bereid, maar niet in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. In het verleden hebben verschillende hulpverleningstrajecten in het vrijwillig kader tot onvoldoende resultaat geleid, mede doordat vader wisselend was in het erkennen van zijn problematiek.
Wat moet er gebeuren?
5.7.
De kinderrechter vindt het van belang dat er binnen de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan de volgende doelen:
  • [minderjarige] wordt opgevoed door fysiek en emotioneel beschikbare opvoeders die sensitief en responsief zijn en die de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] voorop kunnen zetten;
  • Dit betekent dat zij geen ruzies of spanningen meer meemaakt, maar ook dat zij niet het gevoel heeft dat zij voor een van beide ouders moet zorgen.
  • [minderjarige] wordt in haar dagelijkse functioneren niet belast of belemmerd door de persoonlijke problematiek van de vader. De vader belast [minderjarige] niet met zijn controlebehoefte richting moeder en zet haar daar niet voor in.
  • [minderjarige] mag loyaal zijn aan haar beide ouders en voelt emotionele toestemming om het bij haar beide ouders fijn te hebben;
  • [minderjarige] ervaart voldoende (emotionele) ruimte om haar gevoelens, behoeften en wensen te delen met de belangrijke volwassenen om haar heen en zij kan in passende mate haar autonomie en eigenheid ontwikkelen.
Voor welke termijn is er een ondertoezichtstelling?
5.8.
De kinderrechter stelt [minderjarige] onder toezicht voor de duur van een jaar.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 28 maart 2025 tot 28 maart 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van E.A.G. Mosch als griffier, en op schrift gesteld op 15 april 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.