ECLI:NL:RBMNE:2025:177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
24/8257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, die huurder is van een woning, verzet zich tegen het besluit van de burgemeester van Gooise Meren om zijn woning te sluiten op basis van de Opiumwet. De burgemeester heeft op 18 december 2024 besloten de woning voor drie maanden te sluiten, na een politieactie op 22 oktober 2024 waarbij verdovende middelen en materialen voor drugshandel zijn aangetroffen. Verzoeker betwist de bevoegdheid van de burgemeester en stelt dat er enkel gebruikssporen zijn aangetroffen, zonder bewijs van verkoop of productie van drugs. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester op basis van de aangetroffen omstandigheden en verklaringen van verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en de sluiting noodzakelijk en evenwichtig is. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van de burgemeester om de openbare orde te handhaven zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8257
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 januari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S.G.H. Langeweg),
en

de burgemeester van de gemeente Gooise Meren, de burgemeester

(gemachtigden: A.J. Arnold en A. Hogendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 18 december 2024 tot het sluiten van zijn woning aan de [adres] in [plaats] .
1.1.
Verzoeker huurt deze woning van een derde-partij, die eigenaar is van het pand. Op 22 oktober 2024 heeft de politie een postactie gehouden bij de woning van verzoeker in verband met een verdenking van handel in verdovende middelen in/rondom dit adres. De politie heeft een persoon aangehouden die in bezit van bolletjes heroïne en cocaïne bleek te zijn en die kort daarvoor de woning van verzoeker had verlaten. Bij de doorzoeking van de woning heeft de politie verpakkingsmaterialen en materialen om drugs te maken aangetroffen.
1.2.
Op 25 november 2024 heeft de burgemeester een voornemen uitgebracht dat hij van plan is om de woning voor drie maanden te sluiten. Met het bestreden besluit van 18 december 2024 heeft de burgemeester besloten dat de woning met ingang van 3 januari 2025 voor drie maanden wordt gesloten.
1.3.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig, vergezeld door [bewindvoerder] (bewindvoerder van eiser). De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter moet eerst beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Daarna moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker en van de burgemeester bij een schorsing afwegen. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen daarvan. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Was de burgmeester bevoegd om de woning te sluiten?
4. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet bevoegd was de woning te sluiten. Verzoeker was niet van plan om drugs te produceren. In de woning zijn alleen gebruikssporen aangetroffen. Verzoeker is een gebruiker, gaat om met mensen die ook gebruiken en koopt mogelijk bij dezelfde dealer. Dat kan een verklaring zijn voor het aantreffen van dezelfde gripzakjes. Verzoeker betwist dat er sprake is van verkoop vanuit de woning. Er is ook geld aangetroffen in de woning. Ook betwist verzoeker dat hij tegenover de politie heeft verklaard over het koken en bakken van grotere hoeveelheden drugs. Verzoeker was tijdens het verhoor onder invloed en tijdens de zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij het bij de politie alleen heeft gehad over kleine hoeveelheden voor eigen gebruik. Weliswaar is er iemand in de woning geweest met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp, maar verzoeker heeft deze persoon direct weggestuurd. Hoewel verzoeker erkend dat het beeld dat uit de bestuurlijke rapportage naar voren komt niet fraai is, is voor strafbare voorbereidingshandelingen meer nodig.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, is de burgemeesters bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van drugs [1] . Het gaat daarbij om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. De aangetroffen situatie moet van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
5.2.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige drugsproductiefaciliteit op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een drugsproductiefaciliteit. Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. [2]
5.3.
In de bestuurlijke rapportage van 14 november 2024 staat onder meer dat de politie op 22 oktober 2024 een postactie heeft gehouden bij de woning van verzoeker in verband met een verdenking van handel in verdovende middelen in/rondom dit adres. Meerdere buurtbewoners hebben bij de politie gemeld dat er aanloop is bij de woning van verzoeker. Er zouden steeds jonge jongens kortstondig aan de deur komen en daarbij zouden spullen worden overgegeven. In de bestuurlijke rapportage staat beschreven dat de politie ziet dat twee personen op een scooter aankomen bij de woning van verzoeker, dat verzoeker de galerijdeur voor hen opent en zij naar binnen gaan bij de woning van verzoeker. De politie ziet één van de personen meerdere keren de woning van verzoeker verlaten, wegrijden en weer terugkomen naar de woning van verzoeker. Deze persoon wordt door de politie aangehouden. Bij deze persoon wordt een plastic zakje gevonden met drie papieren envelopjes wit poeder met een totaalgewicht van 2,32 gram, indicatief getest als cocaïne. Ook wordt direct na de aanhouding op 1,5 meter afstand een zakje gevonden met separaat verpakte bolletjes, te weten 7 bolletjes bruin met een totaalgewicht van 1 gram, indicatief getest als heroïne, en 9 bolletjes wit met een totaal gewicht van 1,07 gram, indicatief getest als cocaïne.
In de woning ziet de politie onder meer een grote hoeveelheid lege zakjes, die aangemerkt kunnen worden als verpakkingsmateriaal en die uiterlijk overeenkomen met de zakjes met heroïne en cocaïne bij persoon A. Ook treft de politie een zwarte mal voor het persen van hash aan, 7 flessen ammoniak en een doorzichtig plastic zakje met wit poeder aan. Dit betrof na testen een bindmiddel.
Verder staat in de bestuurlijke rapportage dat verzoeker tegenover de politie heeft verklaard dat er verschillende mensen van een groepje bij hem thuis komen, omdat hij verstand heeft van de kwaliteit en productie van cocaïne. Die mensen komen bij verzoeker bakken en maken. Over bakken (later koken) verklaart verzoeker dat dit het uiteindelijke maken van schone cocaïne is die daarna verbruikt over versneden kan worden Het maken is het verpakken in sealtjes of plasticjes, dezelfde die de politie op tafel zag liggen bij verzoeker. Verzoeker verklaarde ook dat een paar dagen geleden een persoon bij hen thuis 120 gram aan het bakken was. Dit bakken en maken gebeurt volgens verzoeker al vanaf het moment dat hij de woning heeft gekregen in februari 2023. De groepen personen wisselen zich af en komen gemiddeld een aantal keer bij u om dit te doen en dan volgt een andere groep. Er wordt altijd minimaal 30 en maximaal 120 gram gebakken bij u. Ook verklaart verzoeker dat die personen soms stoer lopen te doen in uw woning en dat er enige tijd geleden ook iemand een wapen bij zich had. Vermoedelijk een Glock met een magazijn voor 33 patronen. Deze persoon zou contact hebben met "grote spelers".
5.4.
De bestuurlijke rapportage is opgemaakt en ondertekend een inspecteur van de politie, Eenheid Midden-Nederland, op basis van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. De burgmeester mag in beginsel afgaan op de juistheid hiervan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel. [3]
5.5.
De voorzieningenrechter ziet in het betoog van verzoeker dat hij onder invloed was tijdens het gehoor en dat zijn verklaringen over koken en bakken alleen gaan over kleine hoeveelheden voor eigen gebruik, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Daarin staat dat verzoeker heeft verklaard dat meerdere mensen meerdere keren in zijn woning zijn geweest om te koken en te bakken en dat het daarbij steeds ging om 30 tot 120 gram. Dat verzoeker daarmee uitsluitend zou hebben gedoeld op eigen gebruik, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. De burgemeester mocht de verklaringen van verzoeker zoals die in de bestuurlijke rapportage staan daarom aan zijn besluit tot sluiting van de woning ten grondslag leggen.
5.6.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen, gelet op voormelde bevindingen in de bestuurlijke rapportage. Daaruit volgt immers dat verzoeker zelf heeft verklaard dat personen bij hem thuis kwamen om cocaïne te koken en te bakken. Die verklaringen worden ondersteund door de spullen die in de woning van verzoeker zijn aangetroffen, waaronder de 7 flessen ammoniak, de zwarte mal en de grote hoeveelheid lege zakjes die uiterlijk overeenkomen met de zakjes drugs die zijn aangetroffen bij de aangehouden persoon. Verder heeft de burgemeester van belang mogen achten dat de politie van meerdere buurtbewoners informatie ontvangen over de activiteiten in en bij de woning en dat die meldingen aansluiten bij de observaties van de politie. Ook heeft de burgemeester van belang mogen achten dat verzoeker de afgelopen vijf jaar meerdere antecedenten op zijn naam heeft staan en heeft verklaard dat hij verstand heeft van cocaïne. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter ook van oordeel dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de bij hem aangetroffen spullen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig opzetten van een drugsproductiefaciliteit.
5.7.
Uit het voorgaande volgt, dat de burgemeester bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Mocht de burgemeester van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik maken?
6. Als de burgemeester gebruik wil maken van zijn bevoegdheid voor woningsluitingen op grond van de Opiumwet, geldt daarvoor het beoordelings- en toetsingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Dat kader is beschreven in de uitspraken van 28 augustus 2019 [4] en van 6 juli 2022 [5] . Die toets houdt in dat beoordeeld moet worden of het sluiten van de woning in het concrete geval noodzakelijk en evenwichtig is.
Is er een noodzaak de woning te sluiten?
7. Verzoeker voert aan dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk is. Er is geen drugs aangetroffen in de woning en er is niet gebleken dat er drugs is bereid in de woning. In de woning zijn slechts gebruikssporen aangetroffen, wat logisch is omdat verzoeker een gebruiker is. Verder zijn er geen beleidsregels die voorzien in een sluiting in een situatie als hier aan de orde. De burgemeester heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom sluiting noodzakelijk is. Volgens verzoeker kan de burgemeester ook kiezen voor een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing of een voorwaardelijke sluiting. Tot slot wijst verzoeker op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin een last onder dwangsom is opgelegd. [6]
7.1.
Bij de beoordeling van de noodzaak om een woning te sluiten, is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan een sluiting had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt [7] .Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding wordt beoordeeld of sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7.2.
De voorzieningenrechter is het eens met de burgemeester dat de aangetroffen situatie ernstig genoeg is om de woning te sluiten. Weliswaar waren er op het moment van het besluit nog geen beleidsregels over artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, maar dat neemt niet weg dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de woning van verzoeker betrokken is bij de productie in cocaïne en dat hierbij de norm voor eigen gebruik ruimschoots wordt overschreden. Daarnaast heeft de burgemeester terecht gewezen op de verklaring van verzoeker dat iemand met een vuurwerp of een daarop gelijkend voorwerp in zijn woning aanwezig is geweest. Tijdens de zitting heeft verzoeker dit bevestigd. Daarnaast heeft de burgemeester mogen meewegen dat er signalen zijn van aanloop bij verzoekers woning en handel in of rondom de woning, en dat de verhuurder te kennen heeft gegeven meldingen van overlast van buurtbewoners te hebben ontvangen. Ook heeft de burgemeester mogen meewegen dat in de woning van eiser gestolen fietsen zijn aangetroffen. Die factoren maken dat sprake is van gevaar voor de openbare orde, op grond waarvan de burgemeester heeft mogen aannemen dat er noodzaak was om de woning te sluiten. Verzoeker heeft erop gewezen dat in de woning geen drugs zijn aangetroffen, maar dat doet niet af aan voormelde omstandigheden. De burgemeester heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een noodzaak op de woning te sluiten.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
8. Verzoeker betoogt dat de sluiting niet evenwichtig is. Hij is een gebruiker zonder ondersteunend netwerk en hij staat onder bewind. Volgens verzoeker (en volgens zijn bewindvoerder) had de gemeente meer moeten inzetten op begeleiding en moet verzoeker een nieuwe kans krijgen met de nodige hulpverlening. Sluiting betekent dat verzoeker waarschijnlijk helemaal niet meer kan terugkeren naar de woning, omdat de verhuurder de huurovereenkomst wil beëindigen.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [8] volgt dat als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is, hij zich er vervolgens van dient te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur van de sluiting in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
8.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het sluiten van de woning in dit geval niet onevenredig is. Gezien de ernst van de overtreding, heeft de burgemeester het belang van de handhaving van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eiser. De burgemeester heeft daarbij ook waarde kunnen hechten aan de verklaring van verzoeker dat het koken en bakken gebeurt vanaf het moment dat hij in februari 2023 in de woning is komen te wonen. De burgemeester heeft toegelicht dat verzoeker is begeleid, en dat uit het zorgdossier blijkt dat verzoeker meerdere keren is gewaarschuwd voor de ‘bezoekers’ van zijn woning. Verzoeker is daarbij gewezen op de overlast en het risico dat hij zijn woning kan kwijtraken. Verder is de burgemeester er in het bestreden besluit vanuit gegaan dat verzoeker onderdak kan vinden in zijn eigen netwerk of anders terecht kan bij maatschappelijk opvang, zoals de [instelling] in Hilversum. Tijdens de zitting heeft verzoeker hierover gezegd dat hij zelf geen mogelijkheden heeft om alternatieve huisvesting te regelen en dat hij niet meer welkom is bij de [instelling] vanwege incidenten uit het verleden. De burgemeester heeft toegezegd nader onderzoek te doen naar opvangmogelijkheden voor verzoeker. De voorzieningenrechter ziet hierin daarom voorshands geen aanleiding om te denken dat het sluiting niet in stand zal blijven. Dat de verhuurder de huurovereenkomst met eiser wil beëindigen, maakt de sluiting niet onevenredig. De burgemeester heeft tijdens de zitting toegelicht dat de verhuurder te kennen heeft gegeven dat die beëindiging niet afhangt van de vraag of de woning wel of niet wordt gesloten. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de nadelige gevolgen voor eiser niet maakt dat de sluiting onevenwichtig is.
Leidt de belangenafweging van de voorzieningenrechter tot een ander oordeel?
9. De voorzieningenrechter moet bij een verzoek om een voorlopige voorziening ook altijd nog zelf de belangen afwegen, maar als het bezwaar niet kansrijk is, is de ruimte om op grond van een belangenafweging nog te beslissen dat verzoeker toch in zijn woning mag verblijven klein. De voorzieningenrechter begrijpt het belang van verzoeker om in zijn woning te mogen blijven en ziet dat de impact van de sluiting groot is. Daartegenover staat het belang van verweerder om de loop naar de woning te doorbreken en te zorgen voor herstel van de openbare orde in de buurt, nadat zich een ernstige situatie heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter vindt dat het belang van verweerder in deze zwaarder weegt. Verzoeker heeft met zijn handelswijze zijn leefomgeving in gevaar gebracht en de openbare orde moet worden hersteld door de loop naar de woning weg te nemen. De voorzieningenrechter verwacht bij de huidige stand van zaken dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven en dat het bezwaar weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarom het belang van de burgemeester om het bestreden besluit te handhaven zwaarder dan het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de woning gesloten blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Staatsblad 2018, 482.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:202:617.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2801.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285
8.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3402.