ECLI:NL:RBMNE:2025:1796

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
UTR 2/3068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte dagloon Ziektewet en referteperiode bij hernieuwde arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 april 2025, is het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan de orde. Eiser, die eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontving, heeft zich op 17 mei 2023 ziekgemeld en kreeg een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv stelde het dagloon vast op € 149,56. Eiser werd op 5 september 2023 hersteld verklaard, maar meldde zich op 19 september 2023 opnieuw ziek, waarbij het dagloon op € 134,28 werd vastgesteld. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, omdat hij van mening was dat de referteperiode voor het dagloon niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het Uwv de referteperiode moet berekenen vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die volgens eiser op 17 mei 2023 ligt. De rechtbank concludeert dat het Uwv de referteperiode onjuist heeft vastgesteld en verklaart het beroep gegrond. Het Uwv moet een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van eiser, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet het Uwv de proceskosten van eiser vergoeden, die zijn vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: J.P. Schildkamp)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 28 maart 2024, waarin het Uwv aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) heeft toegekend.
Totstandkoming van het besluit
Eiser heeft van 2009 tot september 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen. Daarna is hij in dienst getreden bij zijn inmiddels ex-werkgever voor 38 uur per week. Dit dienstverband is per april 2023 omgezet naar een dienstverband voor 24 uur per week. Eiser heeft zich op 17 mei 2023 ziekgemeld (ziekmelding 1) en heeft via het Uwv een ZW-uitkering gekregen, waarbij het dagloon op € 149,56 is vastgesteld. Eiser is per 5 september 2023 hersteld verklaard en heeft zijn werkzaamheden bij de inmiddels ex-werkgever hervat.
Eiser heeft zich per 19 september 2023 opnieuw ziekgemeld (ziekmelding 2). Aan eiser is een ZW-uitkering toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 134,28. Dit staat in het besluit van 28 september 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit van 28 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij dat besluit gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hier waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Beoordeling door de rechtbankWat is het geschil?
Tussen partijen is in geschil of het Uwv de hoogte van het dagloon dat bepalend is voor de hoogte van het ziekengeld correct heeft vastgesteld.
Standpunten van partijen
Volgens eiser heeft het Uwv het dagloon onjuist berekend, omdat het Uwv de referteperiode niet goed heeft vastgesteld. De referteperiode loopt volgens hem van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023. Tussen de herstelmelding na ziekmelding 1 en ziekmelding 2 zit namelijk minder dan vier weken waardoor de samentelregeling van toepassing is. Volgens eiser geldt de datum van ziekmelding 1 daarom als eerste arbeidsongeschiktheidsdag en moet de referteperiode vanaf die datum worden berekend.
Volgens het Uwv is er bij eiser sprake van een nieuw, tweede recht op ziekengeld per 19 september 2023, de datum van ziekmelding 2. De referteperiode moet daarom vanaf deze datum worden berekend en loopt daarom van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023. Bij hernieuwde uitval binnen 4 weken na de beëindiging van de no-risk-ZW-uitkering op grond van de eerste ziekmelding is sprake van een nieuwe eerste dag van ongeschiktheid. De samentelregeling van artikel 29 lid 5 van de Ziektewet verandert hieraan niets. Die ziet slechts op het begin van de termijn van 24 maanden waarbinnen een werknemer recht op ziekengeld heeft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op 17 mei 2023 arbeidsongeschikt was (ziekmelding 1), per 5 september 2023 hersteld was (de herstelmelding), per 19 september 2023 opnieuw arbeidsongeschikt was (ziekmelding 2) en dat tussen de herstelmelding en ziekmelding 2 minder dan 4 weken ligt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de ongeschiktheid van ziekmelding 1 en ziekmelding 2 voortvloeit uit dezelfde oorzaak en dat eiser bij zijn ex-werkgever dezelfde arbeid verrichtte.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , dat uit artikel 29, derde en vijfde lid, van de ZW volgt dat voor het bepalen van de referteperiode gekeken moet worden naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Dat is een andere vraag dan de vraag naar het ontstaan van een recht op een ZW-uitkering. De toekenning van een eerdere ZW-uitkering speelt bij het bepalen van deze eerste arbeidsongeschiktheid dag dan ook geen rol. De stelling van het Uwv dat artikel 29, vijfde lid, ZW enkel ziet op de maximale duur van het recht op een ZW-uitkering en dat hiermee niet wordt uitgesloten dat bij hernieuwde uitval binnen 4 weken een nieuw ZW-recht kan ontstaan, acht de rechtbank onjuist. Het Uwv miskent hiermee dat uit de wetsbepaling volgt dat er gekeken moet worden naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag en dat voor het bepalen van deze eerste arbeidsongeschiktheidsdag tijdvakken van ongeschiktheid tot werken worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Anders dan het Uwv stelt, gaat het er dus niet om of er wel of niet eerder een ZW-uitkering is toegekend. Het gaat erom of binnen vier weken na een herstelmelding opnieuw sprake is van een arbeidsongeschiktheid. Dit is slechts anders als de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak, maar hiervan is in deze zaak geen sprake.
10. Het voorgaande brengt mee dat het Uwv 17 mei 2023 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag had moeten aannemen. Dit is de datum van ziekmelding 1. De referteperiode loopt daarom van 1 april 2022 tot en met 31 maart 2023, waarna vervolgens rekening gehouden moet worden met het feit dat eiser vanaf 26 september 2022 bij zijn werkgever in dienst is getreden, zodat in dit geval de referteperiode loopt van 26 september 2022 tot en met 31 maart 2023. Het totale loon dat eiser in die periode genoten heeft, dient te worden gedeeld door het aantal loondagen, welke uitkomst tot slot geïndexeerd moet worden.

Conclusie en gevolgen

11. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 29, vijfde lid, van de ZW.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen. Daarbij moet het Uwv hetgeen in deze uitspraak staat vermeld in acht nemen. Het Uwv zal daarbij tevens moeten beslissen op het door eiseres gedane verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in bezwaar en wettelijke rente. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor zes weken te rekenen vanaf het moment van verzending van deze uitspraak.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden. Het Uwv moet ook de proceskosten van eiser vergoeden. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank hanteert wegingsfactor 1. De vergoeding van de proceskosten bedraagt daarom in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 maart 2024;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2593.