ECLI:NL:RBMNE:2025:1825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
UTR 25/2135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering Participatiewet

Op 15 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoekster had een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De intrekking vond plaats omdat verzoekster niet voldeed aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht door een huisbezoek te weigeren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien verzoekster na de intrekking van haar uitkering nog een positief banksaldo had en geen acute financiële nood kon aantonen. Bovendien was er geen evident onrechtmatig besluit, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/2135

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.A.R. Wieleman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van haar uitkering in het kader van de Participatiewet (Pw). [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Met het bestreden besluit van 19 februari 2025 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekster ingetrokken omdat verzoekster, door het weigeren van een huisbezoek, niet heeft voldaan aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht zoals neergelegd in artikel 17 van de Pw. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting [2] , omdat er geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van de zaak.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5. Verzoekster voert hierover aan dat zij door de intrekking van haar bijstandsuitkering in acute financiële problemen raakt omdat verzoekster haar vaste lasten niet meer kan betalen. Er is volgens verzoekster sprake van een (dreigende) broodnoodsituatie. [3] Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst verzoekster naar bankafschriften en naar het budgetplan (over maart 2025) dat door haar bewindvoerder is opgesteld. Verder merkt verzoekster op dat de algemene bijstand een vangnetvoorziening is en dat zij door de intrekking hiervan op geen enkele wijze meer inkomsten geniet. Subsidiair doet verzoekster een beroep op de evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit. Zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht moet zeer ernstig betwijfeld worden of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een (dreigende) onomkeerbare situatie. Uit de door verzoekster overgelegde bankafschriften blijkt dat er na de intrekking van de bijstandsuitkering op 3 februari 2025 sprake is van een positief (credit) banksaldo. Per 11 maart 2025, de laatste dag die op de bankafschriften is weergegeven, is er sprake van een creditsaldo van € 733,13. Daarnaast volgt uit de bankafschriften dat verzoekster op 3 maart 2025 salaris van [bedrijf] B.V. heeft ontvangen. Dit salaris bedraagt €. 970,76. Voorts is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden, zoals een dreigende huisuitzetting of schuldenproblematiek, die blijk geven van een (dreigende) onomkeerbare situatie. Wanneer dit alles in onderlinge samenhang wordt bezien, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat er geen spoedeisend belang is.
Evident onrechtmatig besluit
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat zonder nader onderzoek naar de relevante feiten niet nu al ernstig kan worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het primaire besluit. Er kan dus niet van de evidente onrechtmatigheid van dit besluit uitgegaan worden.

Belangenafweging

9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Hierna: de bijstandsuitkering.
2.Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Centrale Raad van Beroep (CRvB) 4 juli 2019, CRVB:2019:2234.