Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van 8 oktober 2024, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Opposante had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 27 juni 2024. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de procedure, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante betwistte echter de ontvangst van de aangetekende nota voor het griffierecht en stelde dat er geen afhaalbericht was achtergelaten. De rechtbank heeft de argumenten van opposante in overweging genomen en vastgesteld dat er voldoende reden was om te twijfelen aan de ontvangst van de aangetekende brief. De rechtbank concludeerde dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht opposante niet kon worden aangerekend, aangezien zij het griffierecht tijdig had voldaan na ontvangst van de brief per gewone post. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 8 oktober 2024 verviel. De zaak wordt nu verder behandeld, maar de rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten van opposante. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 april 2025.