ECLI:NL:RBMNE:2025:1936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/5331-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van opposante tegen een eerdere uitspraak van 8 oktober 2024, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Opposante had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 27 juni 2024. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de procedure, waardoor een zitting niet nodig was. Opposante betwistte echter de ontvangst van de aangetekende nota voor het griffierecht en stelde dat er geen afhaalbericht was achtergelaten. De rechtbank heeft de argumenten van opposante in overweging genomen en vastgesteld dat er voldoende reden was om te twijfelen aan de ontvangst van de aangetekende brief. De rechtbank concludeerde dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht opposante niet kon worden aangerekend, aangezien zij het griffierecht tijdig had voldaan na ontvangst van de brief per gewone post. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 8 oktober 2024 verviel. De zaak wordt nu verder behandeld, maar de rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten van opposante. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar uitgesproken op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5331-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2025 op het verzet van

[opposante] , te [plaats] , opposante.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek van 27 juni 2024.
In de uitspraak van 8 oktober 2024 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 8 oktober 2024 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2024 niet juist
was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2024 niet juist. Opposante betwist namelijk dat zij de aangetekende nota voor het griffierecht heeft ontvangen. Ook is er bij haar geen afhaalbericht achtergelaten. Dat de nota van 13 augustus 2024 onbestelbaar aan de rechtbank is geretourneerd kan volgens opposante haar niet worden aangerekend. Na ontvangst van de brief op 27 september 2024 per gewone post heeft opposante dezelfde dag het bedrag van € 187,- overgemaakt.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft bij aangetekend verzonden brief van 13 augustus 2024 opposante in de gelegenheid gesteld het verschuldigde griffierecht te betalen. Deze brief heeft de rechtbank op 5 september 2024 retour ontvangen met de mededeling dat de post niet is afgehaald. De griffier heeft vervolgens op 16 september 2024 de nota, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, ter kennisname per gewone post naar het adres van de opposante gestuurd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe dat hetgeen opposante aanvoert in deze zaak voldoende grond geeft om redelijkerwijs te betwijfelen dat zij de aangetekende brief van 13 augustus 2024 heeft ontvangen of dat door PostNL een afhaalbericht is achtergelaten op het adres van opposante. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht opposante hierom niet kan worden aangerekend. Opposante heeft daarbij het griffierecht voldaan binnen twee weken na verzending van de brief van 16 september 2024.
6. Dit betekent dat opposante hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 8 oktober 2024 vervalt (op grond van artikel 8:55, negende lid, Awb). De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin dat zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak van
8 oktober 2024 werd gedaan.
7. De zaak wordt nu verder behandeld door de rechtbank. Opposante krijgt hierover nog bericht. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposante gelijk zal geven met haar beroep. Dat moet nog beoordeeld worden.
8. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten van opposante. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.