ECLI:NL:RBMNE:2025:1947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/2236, UTR 24/2238 t/m UTR 24/2248, UTR 24/2250, UTR 24/2251 en UTR 24/2252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet tijdig betalen van griffierecht

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [woonplaats], op 7 februari 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, welke uitspraak dateert van 31 januari 2024. De zitting vond plaats op 27 januari 2025 via MS-Teams, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiseres op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is griffierecht te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht, aangezien zij niet tijdig heeft betaald en geen geldige reden heeft gegeven voor deze omissie. De gemachtigde van eiseres had een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar de rechtbank vond de onderbouwing hiervan onvoldoende. Bovendien was er onduidelijkheid over de objecten waar het beroep op betrekking had, wat de rechtbank niet kon volgen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet plaatsvond. Eiseres had ook verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden, aangezien het bezwaarschrift op 22 maart 2023 was ontvangen. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2236, UTR 24/2238 t/m UTR 24/2248, UTR 24/2250, UTR 24/2251 en UTR 24/2252

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,verweerder
(gemachtigde: mr. K.L. Vos).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 7 februari 2024 heeft ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 31 januari 2024.
De zitting heeft met een MS-Teams verbinding plaatsgevonden op 27 januari 2025.
De gemachtigden van beide partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet (op tijd) heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (op tijd en/of volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
3. Bij brief van 16 april 2024 is door de gemachtigde een beroep op betalingsonmacht gedaan en verzocht om uitstel van het betalen van griffierecht. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang. Een onderbouwing daarvan is achterwege gebleven.
4. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat zijn client heeft aangegeven alleen beroep in wilde stellen over [adres] en niet over andere objecten. Het was voor hem niet duidelijk waar het griffierecht op zag, alleen op [adres] of ook op andere objecten.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als er al reden was voor eiseres om te twijfelen
aan de griffierechtnota, dan lag het op weg van eiseres om daarover navraag te doen. De
rechtbank begrijpt echter niet waardoor het voor eiseres onduidelijk zou zijn. Bij brief van
28 maart 2024 heeft de rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In die brief
is de naam van verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar het bestreden besluit van
31 januari 2024. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld “ons kenmerk:
zaaknummer UTR 24/2236” en “uw kenmerk: [adres] [plaats] ”. In de
griffierechtnota van 3 april 2024 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer UTR 24/2236
en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Ook heeft de rechtbank vermeld: “Uw
kenmerk: [adres] ”. Als eiseres dus alleen beroep in wilde stellen over [adres]
, dan zou de griffierechtnota dus geen reden zijn om te twijfelen of alles goed
geregistreerd was. De rechtbank is daarom van oordeel dat afdoende duidelijk is op welk
beroep en op welk object de griffierechtnota betrekking heeft.
6. Daarbij komt dat de rechtbank bij brief van 2 mei 2024 wederom een griffierechtnota heeft verstuurd, dit keer aangetekend. Eiseres heeft ook deze nota niet betaald. Daarnaast is niet om opheldering gevraagd, voor zover het nog steeds onduidelijk voor eiseres was. Uit de Track & Tracé van PostNL is op te maken dat deze brief op 4 mei 2024 om 10:27 uur voor ontvangst is afgetekend. De gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat hij deze brief desondanks niet heeft ontvangen. Hij heeft aangevoerd dat de handtekening die gezet is voor ontvangst niet van hem is omdat hij op dat moment op vakantie was.
7. De rechtbank acht deze toelichting van de gemachtigde van eiseres niet aannemelijk. De rechtbank gaat er daarbij niet aan voorbij dat het haar ambtshalve bekend is dat het geregeld voorkomt dat aangetekende brieven die de rechtbank aan de gemachtigde van eiseres heeft geadresseerd, naar zijn stelling niet door hem in ontvangst zijn genomen. Hoewel bekend is dat de bezorging door PostNL van aangetekende brieven in het algemeen niet altijd vlekkeloos verloopt, acht de rechtbank het wel zeer opmerkelijk dat dit in het geval van de gemachtigde van eiseres dermate geregeld gebeurt. Tevens is het opmerkelijk dat de gemachtigde hierover nimmer om opheldering heeft verzocht bij het servicepunt van PostNL. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres dan ook geen voor de hand liggende verklaring gegeven voor het feit dat de brief van 2 mei 2024 kennelijk wel door iemand voor ontvangst is ondertekend, maar dat deze brief vervolgens niet in zijn bezit zou zijn gekomen.
8. De rechtbank komt tot het oordeel dat eiseres in verzuim is geweest wat betreft de betaling van het griffierecht. Gelet daarom is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Overschrijding redelijke termijn
9. De gemachtigde van eiseres heeft namens haar verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
10. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 22 maart 2023. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn in dit geval niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.