ECLI:NL:RBMNE:2025:1966

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
23/6023 V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over informatieverzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2025 uitspraak gedaan op het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 19 maart 2024. De rechtbank had zich in die uitspraak onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep van de opposant, die informatie had verzocht over de personalia van een psycholoog in een penitentiaire inrichting. De opposant stelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door E. Zwinkels, ten onrechte geen besluit had genomen op zijn verzoek om informatie, en dat de rechtbank daarom niet onbevoegd kon zijn. De rechtbank heeft het verzet op 3 december 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris de gelegenheid kreeg om te reageren op de vraag of de gevraagde informatie een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon opleveren. De staatssecretaris concludeerde dat het verstrekken van de naam van de behandelaar geen besluit was, omdat het niet ging om een besluit met rechtsgevolg. De rechtbank heeft vervolgens op 11 maart 2025 het onderzoek gesloten en op 14 april 2025 geoordeeld dat het verzet ongegrond was. De rechtbank heeft bevestigd dat de reactie van de staatssecretaris op het verzoek van de opposant geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb oplevert, en dat de opposant zijn verzoek bij de civiele rechter moet indienen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure voor de opposant vastgesteld op nul, aangezien hij geen gelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6023 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 op het verzet van

[opposant] , uit [plaats] , opposant,

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dienst Justitiële Inrichtingen,
de staatssecretaris,
(gemachtigde: E. Zwinkels).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van opposant gaat over de uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2024 waarin de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard van het beroep kennis te nemen.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposant en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzet geschorst. De staatssecretaris is in de gelegenheid gesteld om de vraag te beantwoorden of de door opposant gevraagde informatie – de naam van een behandelaar – alsnog bekend kan worden gemaakt en of de door opposant gevraagde informatie een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan opleveren.
1.3.
De staatssecretaris heeft op 19 december 2024 gereageerd en zich op het standpunt gesteld dat het verstrekken van de naam van een behandelaar geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is, omdat het niet gaat om een besluit met rechtsgevolg in de zin van de Awb. Opposant heeft op 16 januari 2025 gereageerd.
1.4.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 11 maart 2025.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank beoordeelt of in de uitspraak van 19 maart 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Opposant heeft op 2 november 2023 verzocht om informatie over de personalia en de BIG-gegevens van een psycholoog met wie hij in de penitentiaire inrichting (PI) heeft gesproken. Opposant heeft dit verzoek gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg).
5. Op 14 februari 2023 heeft opposant het hoofd van de medische dienst van de PI Alphen aan de Rijn in gebreke gesteld. Vervolgens heeft opposant beroep ingesteld omdat er volgens hem niet op tijd is beslist op zijn verzoek om informatie.
6. De rechtbank heeft op 19 maart 2024 uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De rechtbank heeft daartoe – voor zover van
belang – het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt opposant aangeduid als ‘eiser’):
“Wat eiser wil ontvangen, is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Anders dan eiser stelt, berust het verstrekken van de door hem gevraagde informatie namelijk niet op de AVG, Wpg of Wjsg of enige andere bestuursrechtelijke wet. De bevoegdheid om een naam van een medewerker aan eiser door te geven, ontleent de minister dus niet aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag.”
7. Opposant heeft in verzet aangevoerd dat de DJI de verwerkingsverantwoordelijke is en dat hij ten onrechte wordt verwezen naar de civiele rechter. Opposant vindt dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
8. Deze verzetsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de reactie van de staatssecretaris op het verzoek van opposant om de hiervoor onder punt 4 omschreven informatie, geen besluit kan opleveren in de zin van de Awb. Het verstrekken van de door opposant gevraagde informatie berust immers niet op de AVG, Wpg, Wjsg of enig andere bestuursrechtelijke wet. In deze situatie zijn genoemde wetten niet van toepassing omdat opposant persoonsgegevens van een derde heeft opgevraagd.
9. De rechtbank heeft dus in de uitspraak van 19 maart 2024 terecht overwogen dat de staatssecretaris de bevoegdheid om de naam van een medewerker aan opposant door te geven niet aan een speciaal voor het openbaar bestuur bij of krachtens de wet geschapen grondslag ontleent. De reactie van de staatssecretaris op de door opposant gevraagde informatie kan daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb opleveren. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat zij (kennelijk) onbevoegd is en dat het verzoek van opposant niet thuis hoort bij de bestuursrechter maar bij de civiele rechter.

Conclusie en gevolgen

10. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat opposant geen gelijk krijgt. Opposant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. [1] Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De griffier die op de zitting aanwezig was en die de zittingsaantekeningen heeft gemaakt, is niet dezelfde als de griffier die de uitspraak ondertekent. Dit is op grond van de Awb en andere wet- en regelgeving ook niet verplicht.