In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op 13 februari 2024 een besluit heeft genomen waartegen eiser op 14 maart 2024 bezwaar heeft gemaakt. De heffingsambtenaar had binnen twaalf weken, dus uiterlijk op 7 mei 2024, op het bezwaar moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft de heffingsambtenaar op 8 mei 2024 in gebreke gesteld en heeft vervolgens op 5 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven voor 42 dagen.
Verder heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van wettelijke rente over de dwangsom en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink op 21 februari 2025 en is openbaar uitgesproken. Eiser heeft het recht om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.