ECLI:NL:RBMNE:2025:2109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/3819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor parkeerkelder en bergingen in Amersfoort

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort aan vergunninghouder voor het bouwen van een parkeerkelder en bergingen. Eisers, waaronder de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (VvE), zijn het niet eens met deze vergunning en hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft op 25 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college de vergunning terecht heeft verleend, omdat de aanvraag voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. De rechtbank legt uit dat de aanvraag niet in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan, aangezien de kelder bestemd is voor parkeervoorzieningen en dat de bouwactiviteit is beoordeeld door een constructeur. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het Bouwbesluit 2012 en dat de vergunning dus moest worden verleend. De eisers krijgen geen gelijk en het beroep is ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank wijst ook op de gebonden beschikking, waarbij er voor het college geen ruimte is voor een nadere afweging van belangen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3819
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 op het beroep in de zaak tussen
1. [eiser sub 1]te [plaats 1]
2. [eiser sub 2] (voorzitter van de VvE),uit [plaats 2]
eisers
(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. van Kippersluis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.te [plaats 2] , vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. J. Witgoed).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college heeft verleend aan vergunninghouder voor het bouwen van een parkeerkelder aan de [adres 1] en het bouwen van bergingen aan de [adres 2] ten behoeve van het gebruik door appartementen [adres 3] en [adres 2] in [plaats 2] . Eisers zijn het niet eens met deze vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van de vergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft de vergunning terecht aan vergunninghouder verleend, omdat de aanvraag voldoet aan de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een parkeerkelder en bergingen in de kelder ten behoeve van het gebruik door bewoners van het bovenliggende appartementencomplex.
2.1.
Het college heeft niet binnen de wettelijke termijn op de aanvraag beslist, waardoor vergunninghouder van rechtswege een omgevingsvergunning heeft gekregen. Het college heeft op 12 september 2023 voorschriften aan de van rechtswege verleende omgevingsvergunning verbonden. [1]
2.2.
Tegen de omgevingsvergunning hebben eisers bezwaar gemaakt. Met het besluit van 5 april 2024 op het bezwaar van eisers (hierna: het bestreden besluit) is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven.
2.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft voor een inhoudelijke reactie op het beroep verwezen naar de overwegingen van het bestreden besluit. Vergunninghouder heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser sub 2] , bijgestaan door de gemachtigde van eisers die op de zitting ook de VvE heeft vertegenwoordigd, de gemachtigde van het college, en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [A] , bestuurder.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Toetsingskader
3.1.
Het toetsingskader voor het bouwplan houdt in dat het college de aanvraag alleen toetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning moet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning moet verlenen als er géén strijd is met deze toetsingsgronden. Als het college een vergunning moet verlenen, dan mag het college geen ruimer toetsingskader hanteren en kan het college dus niet toekomen aan een belangenafweging.
3.2.
Het perceel van vergunninghouder valt onder het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (bestemmingsplan). Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Centrum-2’ met de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie categorie 1’ en ‘Waarde-Beschermd stadsgezicht’.
Is de aanvraag in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan?
3.3.
Eisers voeren aan dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan. De kelder van het appartementencomplex heeft niet het doeleinde ‘wonen’. [2] Omdat wonen in de kelder niet is toegestaan, is een parkeerkelder ten behoeve van de woonbestemming volgens eisers ook niet toegestaan.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag op dit punt niet in strijd is met de betreffende gebruiksregel van het bestemmingsplan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn de planregels uit het bestemmingsplan leidend bij de beoordeling of een aanvraag daarmee in overeenstemming is. [3] In de planregels is bepaald dat de voor 'Centrum 2' aangewezen gronden onder meer zijn bestemd voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals een parkeervoorziening. [4] De rechtbank stelt vast dat Wonen op de eerste en overige verdiepingen is toegestaan binnen de bestemming Centrum-2. [5] De rechtbank ziet met eisers, dat wonen inderdaad niet is toegestaan in de kelder, behoudens een daarvoor opgenomen aanduiding. Dat volgt uit de tabel, waarin de doeleinden per verdieping zijn uitgesplitst. Dat dat ook betekent dat bewoners niet in de kelder mogen parkeren, volgt de rechtbank niet. Dat staat namelijk niet zo in de betreffende planregel.
Is de aanvraag in strijd met de bouwregels van het bestemmingsplan?
3.5.
Eisers voeren aan dat vergunninghouder geen bouwkundige uitbreiding van de kelder heeft aangevraagd. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat vergunninghouder de bouwkundige uitbreiding wel heeft aangevraagd, voeren eisers aan dat het college de bouwactiviteit niet heeft beoordeeld, dan wel dat niet aan de bouwregels van het bestemmingsplan wordt voldaan. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat er bij de aanvraag geen bodemrapport is bijgevoegd, terwijl dit volgens het bestemmingsplan bij ondergronds bouwen noodzakelijk is. [6]
3.6.
De rechtbank stelt op basis van de aanvraag vast dat vergunninghouder een bouwactiviteit heeft aangevraagd. Op de zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat de bouwwerkzaamheden onder meer bestaan uit het betrekken van de voormalige winkelruimte in de naastgelegen kelder bij de kelder van het appartementencomplex en het wijzigen van de vloer. De rechtbank volgt het standpunt van eisers dan ook niet dat vergunninghouder geen bouwactiviteit heeft aangevraagd.
3.7.
Uit het bestreden besluit blijkt dat het college de gevraagde bouwactiviteit heeft vergund. De bouwactiviteit is beoordeeld door een constructeur op wiens verzoek voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Het college heeft op de zitting toegelicht dat hij de aanvraag aan de bouwregels in het bestemmingsplan heeft getoetst, en dat de aanvraag hiermee in overeenstemming is. De rechtbank kan dat volgen. De aanvraag heeft betrekking op het wijzigen van een bestaande kelder, waarvoor in het verleden al bodemonderzoek is uitgevoerd. Er bestaat geen aanleiding om bij een bouwkundige wijziging van een al bestaande kelder opnieuw bodemonderzoek te (laten) verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de aanvraag in strijd met het Bouwbesluit 2012?
3.8.
De aanvraag moet ook worden geweigerd als het niet aannemelijk is dat de bouwactiviteit voldoet aan de regels van het Bouwbesluit 2012.
3.9.
Eisers stellen dat de bouwactiviteit in strijd is met artikel 4.31, derde lid, van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel luidt:
‘Een bergruimte als bedoeld in dit artikel is vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar via het aansluitende terrein of een gemeenschappelijke verkeersruimte.’De bergruimte van het appartementencomplex is volgens eisers vanaf de openbare weg alleen toegankelijk via een poort van de VvE die toegang geeft tot een binnenterrein. Volgens eisers beschikken niet alle gebruikers van de bergruimte over een recht van overpad. Hierdoor is de bergruimte voor hen niet bereikbaar.
3.10.
De rechtbank stelt vast dat het binnenterrein een gemeenschappelijke verkeersruimte is, en dat de bergruimte vanaf de openbare weg via het binnenterrein bereikbaar is voor een ieder die toegang heeft tot het binnenterrein. Daarmee is voldaan aan het genoemde artikel in het Bouwbesluit. De beroepsgrond slaagt niet.
3.11.
Voor zover eisers met hun betoog over het recht van overpad bedoelen dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, overweegt de rechtbank dat het college dit punt, gelet op het hiervoor onder 3.1 vermelde limitatieve imperatieve stelsel, niet mag meewegen bij het wel of niet verlenen van de vergunning. [7] De gedachte achter deze systematiek is dat de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan al heeft beoordeeld dat een parkeervoorziening in de kelder in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft dus geen ruimte voor een nadere belangenafweging. Of de gebruikers van de kelder een recht van overpad hebben, is een civiele aangelegenheid tussen eisers en vergunninghouder. Voor de beoordeling of het aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan is niet relevant wie met een recht van overpad gerechtigd is om gebruik te maken van het binnenterrein en de toegangspoort van de VvE.

Conclusie en gevolgen

4. Zoals hiervoor uiteengezet is de aanvraag niet in strijd met het bestemmingsplan of het Bouwbesluit 2012, en partijen zijn het erover eens dat er geen sprake is van strijd met de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Omdat het college de vergunning om deze reden dus wel móest verlenen, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. Er is in dit geval sprake van een zogenaamde “gebonden beschikking”, waarbij er voor het college geen ruimte is voor een nadere afweging van belangen.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor de parkeerkelder en bergingen in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. S.N van Ooijen, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.20f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 5.1, sub a, van de planregels.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682, r.o. 3.1.
4.Artikel 5.1, sub c, van de planregels.
5.Dat volgt uit de tabel in artikel 5.1, onder a, van de planregels.
6.Artikel 5.2.4 van de planregels.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:328, r.o. 3.1.