ECLI:NL:RBMNE:2025:2124

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
584883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervangende toestemming verhuizing met betrekking tot de kinderen en wijziging van kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke kwestie tussen een vader en een moeder die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.F. Vonk, heeft een verzoek ingediend om vervangende toestemming voor de verhuizing van de moeder met hun twee kinderen naar [plaats 4]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Lieberwerth, heeft een huis gekocht in [plaats 4] en verzoekt om toestemming om met de kinderen te verhuizen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen, omdat de verhuizing niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank heeft overwogen dat de kinderen afhankelijk zouden worden van vervoer door de moeder naar school en sociale activiteiten in de buurt van de vader, wat niet in hun belang is gezien hun leeftijd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de moeder onvoldoende noodzaak voor de verhuizing heeft aangetoond, vooral omdat zij al een huis heeft gekocht terwijl zij wist dat de vader geen toestemming zou geven.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie gewijzigd. De vader moet vanaf 16 maart 2023 € 150,- per kind per maand betalen, met verdere wijzigingen in de alimentatiebedragen op basis van de gewijzigde omstandigheden en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft bepaald dat de volledige kinderbijslag vanaf 16 maart 2023 aan de moeder toekomt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De rechtbank heeft ook een brief gestuurd aan de oudste zoon om de beslissing uit te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/584883 / FA RK 24-2272
Verhuizing, hulpverlening, reizen en kinderalimentatie
Beschikking van 10 april 2025
in de zaak van:
[de vader], de vader,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat mr. R.F. Vonk,
tegen
[de moeder], de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. I. Lieberwerth.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vader (met bijlagen), binnengekomen op 27 november 2024;
  • het bericht van de vader (met bijlagen) van 30 december 2024;
  • het verweerschrift van de moeder (met bijlagen) met daarin een aantal tegenverzoeken, binnengekomen op 21 januari 2025;
  • het bericht van de moeder (met bijlagen) van 13 maart 2025;
  • het verweerschrift van de vader (met bijlagen) op de tegenverzoeken van de moeder, binnengekomen op 14 maart 2025;
  • de alimentatieberekening van de moeder, ingediend op de zitting;
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 24 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • [A] van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
1.3.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] , de zoon van de ouders, gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. Hij heeft op 21 maart 2025 met de kinderrechter gesproken.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om [minderjarige 2 (voornaam)] , de dochter van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de rechter te vertellen wat zij van de verzoeken vindt. De rechtbank is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de rechtbank dat doen. [1] De rechter vond [minderjarige 2 (voornaam)] nog te jong daarvoor.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen een twee kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [plaats 3] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [plaats 3] .
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.
2.4.
In de beschikking van 18 januari 2024 heeft het gerechtshof een zorgregeling vastgesteld die inhoudt dat de kinderen op maandag en dinsdag bij de moeder zijn, op woensdag en donderdag bij de vader en in het ene weekend bij de moeder en in het andere weekend bij de vader. Verder heeft de rechtbank in de beschikking van 16 maart 2023 bepaald dat de kinderen staan ingeschreven op het adres van de moeder. Het gerechtshof heeft die beslissing bekrachtigd in de beschikking van 18 januari 2024.
2.5.
In de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 januari 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de vader € 180,- per kind per maand aan kinderalimentatie voor [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 1 (voornaam)] moet betalen aan de moeder, vanaf 16 maart 2023.
2.6.
De ouders zijn het niet eens over de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [plaats 4] , de hulpverlening voor de kinderen, de reis van de moeder met de kinderen naar Parijs en de kinderalimentatie. De vader wil dat de rechtbank de kinderalimentatie wijzigt, in die zin dat hij vanaf 16 maart 2023 € 151,- per kind per maand aan kinderalimentatie gaat betalen. Vanaf de datum van het verzoekschrift (27 november 2024) wil hij € 93,- per kind per maand aan kinderalimentatie betalen. Verder wil hij dat de moeder de te veel ontvangen kinderalimentatie vanaf 16 maart 2023 aan hem moet terugbetalen.
2.7.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader. De moeder wil dat dat de kinderalimentatie die de vader moet betalen vanaf 16 maart 2023 wordt vermeerderd met de kinderbijslag die de vader voor de kinderen ontvangt of dat de rechtbank bepaalt dat de kinderbijslag vanaf 16 maart 2023 volledig aan de moeder toekomt. Verder wil zij vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar de [adres] in [plaats 4] en voor alle handelingen en het aanvragen en ondertekenen van documenten die noodzakelijk zijn voor de verhuizing. Ook wil de moeder vervangende toestemming voor de training [.] voor de kinderen. Verder wil de moeder vervangende toestemming om met de kinderen naar Parijs te reizen in de periode van 7 tot 15 juni 2025.

3.De beoordeling

De conclusie
3.1.
De rechtbank zal:
  • het verzoek van de moeder over de verhuizing afwijzen;
  • aan de moeder vervangende toestemming verlenen voor de training [.] voor de kinderen;
  • aan de moeder vervangende toestemming verlenen om met de kinderen naar Parijs te reizen in de periode van 7 tot 15 juni 2025;
  • de kinderalimentatie wijzigen, in die zin dat de vader vanaf 16 maart 2023 € 150,- per kind per maand, vanaf 1 januari 2024 € 159,- per kind per maand, vanaf 27 november 2024 € 93,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2025 € 99,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen;
  • bepaalt dat de volledige kinderbijslag vanaf 16 maart 2023 aan de moeder toekomt.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De verhuizing
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] met zich brengt dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader nodig heeft. Als de vader die toestemming niet verleent, kan de rechtbank op verzoek van de moeder hiervoor vervangende toestemming verlenen. [2]
3.3.
Bij haar beslissing neemt de rechtbank als uitgangspunt dat iedere ouder in beginsel het recht heeft om zijn of haar leven met de kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan moet de rechtbank alle omstandigheden in kaart brengen en een belangenafweging maken. Het belang van het kind staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen. Omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad [3] een rol kunnen spelen, zijn onder andere:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
  • de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
  • hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
  • hoe vaak er contact plaatsvindt tussen de kinderen en de niet verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en in hoeverre zij zijn gewend aan hun omgeving of juist aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat, de zogenaamde verhuiscriteria in ogenschouw nemend, de verhuizing niet in het belang is van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Daartoe overweegt zij het volgende.
3.5.
De verhuizing zal veel gevolgen hebben voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Anders dan de moeder vindt de rechtbank niet zo zeer het aantal kilometers tussen de huidige woning van de moeder en de school (en vlakbij school het huis van de vader) relevant. Belangrijker is het verschil in reistijd. De afstand van de huidige woning van de moeder naar de school van de kinderen is 5,2 kilometer. Partijen zijn het erover eens dat dit ongeveer tien minuten rijden met de auto is en dat de afstand in een kwartier kan worden gefietst. De afstand van het nieuwe huis van de moeder in [plaats 4] naar school is 15 kilometer. Vader heeft onbetwist gesteld dat het in de spits 16 tot 22 minuten kost om dat stuk met de auto te rijden en dat de afstand in drie kwartier kan worden gefietst. In de praktijk betekent dat dat de kinderen niet zelfstandig op de fiets naar (de basis)school zullen gaan. Zij zijn afhankelijk van het halen en brengen met de auto door de moeder, hetgeen zeker ’s ochtends redelijk wat tijd in beslag neemt en onrustig is. Dat, terwijl zij de leeftijd naderen dat zij vanuit [plaats 2] wel zelfstandig tussen huis en school (en de vader) kunnen fietsen. Vast staat dat de kinderen hun sociale leven in [plaats 1] hebben. De moeder zegt dat zij het halen en brengen naar school en ook speelafspraken wil (blijven) faciliteren door heen en weer te rijden. De kinderen komen echter, zoals de vader naar voren heeft gebracht, op een leeftijd dat zij stapje voor stapje zelfstandig van en naar school en sociale activiteiten kunnen, maar ook wíllen gaan. Hun vrienden en vriendinnen wonen grotendeels in de buurt van school, en als zij bij hun vader zijn kunnen de kinderen makkelijk zelf even bij een vriend(in) langs. De situatie die moeder beoogt, waarbij steeds heen en weer gereden moet worden met de auto, past daar niet bij. Dat vergroot de onrust maar werkt ook belemmerend bij buitenschoolse activiteiten. Dat is voor de kinderen een groot nadeel.
3.6.
De rechtbank vindt bij de afstand relevant dat uit de overgelegde mailwisseling tussen de ouders ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan blijkt dat de ouders destijds beoogden om niet verder dan zeven kilometer van school te wonen, zodat een veilige en bekende plek voor de kinderen behouden bleef. Dat de moeder nu in [plaats 2] en niet in [plaats 1] woont maakt dat niet anders. Vast staat immers dat de verhuizing naar [plaats 2] bedoeld was als een tijdelijke verhuizing, omdat de moeder zo snel geen woning in [plaats 1] kon vinden. Daarmee lag het in de lijn der verwachting dat zij daarna dichterbij, of in ieder geval niet verder weg zou gaan wonen.
3.7.
De moeder heeft de noodzaak van de verhuizing onvoldoende onderbouwd. Zij zegt dat zij intensief heeft gezocht naar, en veelvuldig heeft geboden op huizen in en om [plaats 1] , maar dat dat niks heeft opgeleverd vanwege de hoge huizenprijzen. Zij heeft echter niet met stukken onderbouwd welke inspanningen zij heeft verricht. Met de vader vindt de rechtbank dat het inschakelen van een aankoopmakelaar voor de hand had gelegen, nu een feit van algemene bekendheid is dat dat in deze markt helpend is om ‘er tussen’ te komen.
3.8.
De moeder heeft al een huis gekocht in [plaats 4] . Vanwege een anti-speculatiebeding mag zij dat de eerste twee jaar niet verkopen. De gevolgen van niet met de kinderen mogen verhuizen zijn voor haar dan ook groot. De moeder wist echter dat de vader niet akkoord ging met een verhuizing met de kinderen naar [plaats 4] . De ouders hebben, zo blijkt uit hetgeen is overgelegd, daarover in mei 2024 uitvoerig met elkaar gemaild en de vader is steeds heel duidelijk geweest dat hij geen toestemming zou geven. Vervolgens is de moeder kennelijk toch verder gaan zoeken in [plaats 4] en heeft zij in december 2024 daar een huis gekocht. Dat komt voor haar risico.
3.9.
De andere argumenten die de moeder naar voren heeft gebracht, over haar werk en relatie in [plaats 4] , leiden niet tot een ander oordeel, nu de moeder niet heeft gesteld dat die een verhuizing noodzakelijk maken. Hetzelfde geldt voor het feit dat het huis in [plaats 4] groter is en een tuin heeft. Nog los van het feit dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet een vergelijkbaar huis dichterbij school kan vinden, is voor de kinderen de afstand van groter belang dan de grootte van het huis en het hebben van een tuin.
3.10.
De moeder heeft verklaard dat zij, gelet op het anti-speculatiebeding, hoe dan ook naar het nieuwe huis zal verhuizen. De vader heeft geen voorwaardelijke verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling gedaan. De ouders moeten dus, al dan niet door tussenkomst van hun advocaten, met elkaar in overleg over wat deze beslissing betekent voor de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
De hulpverlening voor de kinderen
3.11.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder over de vervangende toestemming voor de training [.] voor de kinderen toewijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
3.12.
De moeder heeft aangetoond dat de gemeente en de school deze vorm van hulpverlening eerder hebben geadviseerd voor de kinderen. De vader heeft laten zien dat er inmiddels een gesprek met de kinderen is gepland, waarna er een advies volgt over de hulpverlening voor de kinderen. Hij wil dit gesprek afwachten, en zegt het advies dat eruit volgt te zullen volgen.
3.13.
Net als de Raad vindt de rechtbank dat de kinderen zo snel mogelijk hulp moeten krijgen, omdat de situatie tussen de ouders al zo lang niet goed is. De hulptrajecten die de moeder noemt zijn gebruikelijke trainingen voor kinderen van gescheiden ouders. De rechter vindt het daarom niet van belang om eerst de gesprekken en het advies af te wachten, met het risico dat er dan toch ruis ontstaat tussen de ouders over de follow up daarvan. Wat de rechtbank ook nog meeweegt bij deze beslissing, is dat de vader eerder geen toestemming wilde geven voor deze hulpverlening, terwijl de gemeente de hulpverlening toen al wel adviseerde.
De reis naar Parijs
3.14.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder over de vervangende toestemming om met de kinderen naar Parijs te reizen in de periode van 7 tot 15 juni 2025 toewijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
3.15.
Het is in het belang van de kinderen dat zij met hun ouders kunnen reizen. De vader vindt dat het niet veilig is in Parijs vanwege een verhoogd risico op terroristische aanslagen. Maar dit volgt de rechtbank niet. De kleurcode van het reisadvies voor Frankrijk, inclusief Parijs, is geel, oftewel ‘u kunt erheen reizen’. Dat betekent dat Parijs nu niet zo onveilig is dat het wordt afgeraden om ernaartoe te reizen.
De kinderalimentatie en kinderbijslag
3.16.
De rechtbank wijzigt de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024, in die zin dat de vader vanaf 16 maart 2023 € 150,- per kind per maand, vanaf 1 januari 2024 € 159,- per kind per maand, vanaf 27 november 2024 € 93,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2025 € 99,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen. Dit betekent dat zij een deel van de verzoeken van de ouders afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De reden voor de wijziging
3.17.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als deze eerder niet goed is berekend omdat de rechtbank eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [4] Daarvan is hier sprake, want de ouders zijn het erover eens dat de moeder recht had op kindgebonden budget in 2023 en hier is geen rekening mee gehouden in de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024.
3.18.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [5] Daarvan is hier ook sprake, want de ouders zijn het erover eens dat hun inkomens zijn veranderd.
De ingangsdatum
3.19.
Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.20.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [6] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.21.
De rechtbank hanteert als ingangsdata 16 maart 2023 en 27 november 2024. De vader moet namelijk kinderalimentatie betalen vanaf 16 maart 2023 en in de berekening van die kinderalimentatie is het kindgebonden budget dat de moeder in 2023 ontving niet meegenomen, terwijl dat wel had gemoeten. Verder wil de vader dat de kinderalimentatie vanaf 27 november 2024 wordt gewijzigd vanwege een verandering in de inkomens. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen deze ingangsdatum en deze ingangsdatum heeft ook geen grote nadelen voor de kinderen, dus zal de rechtbank de kinderalimentatie opnieuw berekenen vanaf 27 november 2024.
De behoefte van de kinderen
3.22.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. In de beschikking van 16 maart 2023 heeft de rechtbank de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 730,- per kind per maand in 2023. De ouders hebben niet gezegd dat dit nu anders moet. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is de behoefte in 2024 € 775,- per kind per maand.
De draagkracht van de ouders
3.23.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [7]
3.24.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.25.
Bij een netto besteedbaar inkomen (NBI) dat hoger is dan € 1.930,- per maand in 2023 en € 2.065,- in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2023 is dat € 1.175,- per maand en in 2024 is dat € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er in 2023 dan als volgt uit: 70% [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)] en in 2024: [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
Van 16 maart 2023 tot 27 november 2024
De draagkracht van de vader
3.26.
De draagkracht van de vader stelt de rechtbank vast op € 1.527,- per maand. In de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024 is de draagkracht van de vader op dit bedrag vastgesteld en de ouders hebben niet gezegd dat dit nu anders moet.
De draagkracht van de moeder
3.27.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 1.217,- per maand. [8] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.28.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van dezelfde gegevens als in de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024, want de ouders hebben niet gezegd dat dit nu anders moet. De ouders zijn het er wel over eens dat, anders dan in de beschikking van het gerechtshof, rekening moet worden gehouden met het kindgebonden budget waar de moeder recht op had in 2023. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 4.162,- per maand.
3.29.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule in 2023 heeft de moeder een draagkracht van (70% [4.162 - (0,3 x 4.162 + 1.175)] =) € 1.217,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.30.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.31.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 2.744,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.460,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (1.460 / 2.744 x 1.527 =) € 812,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (1.460 / 2.744 x 1.217 =) € 648,- per maand.
De zorgkorting
3.32.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem zijn kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.33.
In de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024 is de zorgkorting vastgesteld op 35% van de behoefte, dus € 512,- per maand. Dat betekent dat de vader (812 - 512 =) € 300,- per maand, dus € 150,- per kind per maand, moet betalen.
De indexering
3.34.
Aangezien de door de vader te betalen kinderalimentatie van € 150,- per kind per maand ingaat op een datum die is gelegen vóór 1 januari 2024, verhoogt de rechtbank dit bedrag vanaf 1 januari 2024 met de wettelijke indexering van 6,2%. De kinderalimentatie is dan vanaf 1 januari 2024 € 319,- per maand, dus € 159,- per kind per maand.
Vanaf 27 november 2024
De draagkracht van de vader
3.35.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 1.273,- per maand. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.36.
Voor het inkomen volgt de berekening van die moeder, dus gaat de rechtbank uit van een maandinkomen van € 4.129,- zoals blijkt uit de loonstroken van december 2024 tot en met februari 2025. Verder krijgt de vader een vakantietoeslag van 8%. Ook houdt de rechtbank rekening met de bonus die de vader iedere maand ontvangt. De moeder heeft niet weersproken dat de bonus van de vader maandelijks sterk wisselt. De rechtbank vindt het daarom redelijk om uit te gaan van de gemiddelde bonus over de afgelopen drie jaar, dus van 2022 tot en met 2024. De moeder heeft de door de man gestelde bonussen in 2022 tot en met 2024 niet weersproken, maar heeft gerekend met het gemiddelde van de laatste drie maandelijkse bonussen. Die zijn echter een stuk hoger dan de bonussen daarvoor, waardoor de rechtbank dat niet redelijk vindt. De gemiddelde maandelijkse bonus volgens de methode van de rechtbank is dan [(22.522 + 38.845 + 25.366) / 36 maanden =] € 2.409,-. Tot slot houdt de rechtbank ook rekening met de gemiddelde pensioenpremie op de loonstroken van december 2024 tot en met februari 2025 van [(159 + 167 + 167) / 3 =] € 164,- per maand en de WIA-premie van de loonstroken van december 2024 tot en met februari 2025 van € 9,- per maand. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 4.412,- per maand.
3.37.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule in 2024 heeft de vader een draagkracht van (70% [4.412 - (0,3 x 4.412 + 1.270)] =) € 1.273,- per maand.
De draagkracht van de moeder
3.38.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 1.441,- per maand. [10] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.39.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgave van 2024 waarop een inkomen staat van € 71.390,-, want de ouders zijn het hierover eens. Verder wordt rekening gehouden met een kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen is dan € 4.754,- per maand.
3.40.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule in 2024 heeft de moeder een draagkracht van (70% [4.754 - (0,3 x 4.754 + 1.270)]=) € 1.441,- per maand.
De verdeling van de kosten
3.41.
Zoals hiervoor uitgelegd, maakt de rechtbank een draagkrachtvergelijking als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen.
3.42.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 2.714,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.550,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (1.550 / 2.714 x 1.273 =) € 727,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (1.550 / 2.714 x 1.441 =) € 823,- per maand.
De zorgkorting
3.43.
Zoals hiervoor uitgelegd, is de zorgkorting in de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024 vastgesteld op 35% van de behoefte, dus € 542,- per maand. Dat betekent dat de vader (727 - 542 =) € 185,- per maand, dus € 93,- per kind per maand, moet betalen.
De indexering
3.44.
Aangezien de door de vader te betalen kinderalimentatie van € 93,- per kind per maand ingaat op een datum die is gelegen vóór 1 januari 2025, verhoogt de rechtbank dit bedrag vanaf 1 januari 2025 met de wettelijke indexering van 6,5%. De kinderalimentatie bedraagt dan vanaf 1 januari 2025 € 99,- per kind per maand.
De moeder moet de alimentatie terugbetalen en de vader moet de kinderbijslag terugbetalen
3.45.
De rechtbank komt nu op een lager bedrag aan kinderalimentatie uit dan eerder was vastgesteld. De rechtbank vindt dat in dit geval wel van de moeder kan worden gevraagd dat zij de te veel ontvangen kinderalimentatie terugbetaalt. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat de volledige kinderbijslag vanaf 16 maart 2023 aan de moeder toekomt. Bij de behoefteberekening in de beschikking van 16 maart 2023 is de rechtbank er namelijk van uitgegaan dat de moeder de volledige kinderbijslag krijgt, maar in de praktijk ontvangt de vader de helft van de kinderbijslag. De ouders zeggen allebei dat de teveel ontvangen kinderalimentatie en de kinderbijslag al is uitgegeven aan de kinderen. Dat volgt de rechtbank niet, omdat de ouders samen genoeg draagkracht hebben om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Dit betekent dat zij allebei meer hebben ontvangen dan zij nodig hebben gehad voor de kinderen, en dat zij geacht worden dat teveel ontvangen geld terug te betalen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.46.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.47.
De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.
Brief aan [minderjarige 1 (voornaam)]
3.48.
Tegelijk met deze beschikking stuurt de rechtbank aan [minderjarige 1 (voornaam)] een brief om aan hem uit te leggen wat de beslissing is. In die brief is het volgende opgenomen:
“Een paar weken geleden ben je bij de rechtbank geweest. Toen hebben we gepraat over de scheiding tussen je ouders, en dat je bij papa en bij mama woont. Je hebt verteld dat je het bij mama soms niet zo erg naar je zin hebt. Je zou eigenlijk graag vaker bij je vader willen zijn. Ik heb je uitgelegd dat ik dat aan je ouders kon vertellen, maar dat de zitting daar niet over ging. Ik heb het wel aan je ouders verteld tijdens de zitting en ze hebben daar goed naar geluisterd.
Tijdens de zitting (weet je nog, in zo’n zaal die ik je heb laten zien) hebben we het gehad over dat je moeder graag naar [plaats 4] wil verhuizen met [minderjarige 2 (voornaam)] en jou. Je vader wil dat niet en jij vertelde ook dat je dat liever niet wil. Ook ik vind dat niet zo’n goed idee. Voor [minderjarige 2 (voornaam)] en jou is het dan best ver reizen naar school en naar papa toe en dat lijkt me voor jullie wel lastig. Spelen met vriendjes bijvoorbeeld is dan best een gedoe.
Ik vind het wel een heel goed idee dat [minderjarige 2 (voornaam)] en jij met mama in juni naar Parijs gaan. Dat is vast heel bijzonder. Misschien gaan jullie wel de Eiffeltoren beklimmen?
We hebben het ook gehad over dat [minderjarige 2 (voornaam)] en jij het niet zo goed met elkaar kunnen vinden. Dat vind ik best rot voor jullie allebei. Je ouders vinden dat ook en willen graag kijken of ze jullie kunnen helpen. Zij vinden het ook een goed idee dat jullie wat hulp krijgen vanwege de scheiding. Voor jullie is dat best stom en lastig om mee om te gaan. Niet voor niets vertelde je dat je het allerliefst zou willen dat jullie weer allemaal samen zouden wonen in het huis waar jullie voor de scheiding woonden. Dat kan jammer genoeg niet, maar ik vind het wel een goed idee dat je wat hulp krijgt, bijvoorbeeld door met andere kinderen te praten over hoe het is om gescheiden ouders te hebben.
Ik hoop dat voor jou nu duidelijk is hoe het verder gaat. Ik vond het echt heel knap dat je zo goed kon vertellen wat je denkt en voelt. Daar kan je heel trots op zijn!”

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent aan de moeder vervangende toestemming voor de training [.] voor de kinderen;
4.2.
verleent aan de moeder vervangende toestemming om met de kinderen naar Parijs te reizen in de periode van 7 tot 15 juni 2025;
4.3.
wijzigt de beschikking van het gerechtshof van 18 januari 2024, in die zin dat de vader vanaf 16 maart 2023 € 150,- per kind per maand, vanaf 1 januari 2024 € 159,- per kind per maand, vanaf 27 november 2024 € 93,- per kind per maand en vanaf 1 januari 2025 € 99,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen;
4.4.
bepaalt dat de volledige kinderbijslag vanaf 16 maart 2023 aan de moeder toekomt;
4.5.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
4.7.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1: draagkracht van de moeder van 16 maart 2023 tot 27 november 2024.
Bijlage 2: draagkracht van de vader vanaf 27 november 2024.
Bijlage 3: draagkracht van de moeder vanaf 27 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901.
4.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Bijlage 1: draagkracht van de moeder van 16 maart 2023 tot 27 november 2024.
9.Bijlage 2: draagkracht van de vader vanaf 27 november 2024.
10.Bijlage 3: draagkracht van de moeder vanaf 27 november 2024.