ECLI:NL:RBMNE:2025:2129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/16/580557 / HA ZA 24-451
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geld en reconventionele vordering in civiele zaak

In deze civiele zaak heeft eiseres gesteld dat gedaagde een envelop met daarin € 30.000,00 heeft verduisterd. De rechtbank heeft eiseres een bewijsopdracht gegeven om haar stelling te bewijzen. Gedaagde heeft in reconventie gevorderd dat eiseres een bedrag van € 9.000,00 aan haar betaalt. Eiseres heeft echter aangevoerd dat deze vordering niet ontvankelijk is, omdat er al eerder over deze rechtsbetrekking is beslist door het Hof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van eiseres slaagt en heeft gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in haar reconventionele vordering. De zaak betreft een geschil over de vraag of gedaagde de envelop met geld heeft ontvangen en wat er met het geld is gebeurd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/580557 / HA ZA 24-451
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.P. de Vries,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.W. Kox.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 18;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 t/m 25;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 en 2;
- de aanvullende productie 26 van [gedaagde] ;
- de akte houdende aanvullende producties 19 t/m 22 van [eiseres] ;
- de aanvullende producties 28 t/m 30 van [gedaagde] ;
1.2.
Op 20 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. De advocaten hebben pleitnota’s voorgedragen, deze heeft de rechtbank toegevoegd aan het dossier.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] stelt dat zij een envelop met daarin € 30.000,00 aan [gedaagde] heeft gegeven en dat [gedaagde] deze envelop aan [A] (hierna: [A] ) zou geven voor de betaling van sieraden. Omdat [gedaagde] dit niet heeft gedaan en het geld heeft verduisterd, vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld om in totaal € 24.000,00 aan haar terug te betalen. [gedaagde] betwist dat zij een envelop met contant geld van [eiseres] heeft gekregen. De rechtbank verstrekt in conventie een bewijsopdracht aan [eiseres] .
2.2.
In reconventie vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld om € 9.000,00 aan haar te betalen. [eiseres] stelt dat de rechtsbetrekking waarop die vordering betrekking heeft, al door het Hof Arnhem-Leeuwarden is beoordeeld in het kader van een verrekeningsverweer, waarbij in het nadeel van [gedaagde] is beslist. Die beslissing heeft inmiddels gezag van gewijsde. Die rechtsbetrekking kan niet een tweede maal aan de rechter ter beoordeling worden voorgelegd, zodat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in haar reconventionele vordering, aldus [eiseres] . Dit verweer van [eiseres] slaagt. In het eindvonnis zal de rechtbank daarom [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren in haar reconventionele vordering.

3.De beoordeling

in conventie
3.1.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] zich onrechtmatig gedragen omdat zij een envelop met daarin € 30.000,00 niet aan [A] heeft gegeven en dit geld in plaats daarvan zelf heeft gehouden. Subsidiair stelt [eiseres] dat sprake is van onverschuldigde betaling aan [gedaagde] , dan wel van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] . [gedaagde] betwist dat zij een envelop met geld van [eiseres] heeft gekregen. De rechtbank zal [eiseres] een bewijsopdracht geven. Het staat namelijk niet voldoende vast dat [eiseres] aan [gedaagde] een envelop met daarin € 30.000,00 heeft gegeven met de afspraak dat [gedaagde] deze envelop aan [A] zou geven. De rechtbank gaat hierna eerst in op de relevante stellingen van [eiseres] en van [gedaagde] en zal daarna toelichten waarom de bewijsopdracht wordt verstrekt.
[eiseres] stelt dat zij aan [gedaagde] een envelop met € 30.000,00 heeft gegeven die bedoeld was voor [A]
3.2.
[eiseres] stelt (in essentie) dat zij in februari 2016 aan [gedaagde] een envelop met daarin € 30.000,00 heeft gegeven. [eiseres] sprak met [gedaagde] af dat zij deze envelop aan [A] en/of aan [B] (hierna: [B] ) zou geven, als betaling door [eiseres] aan [A] van sieraden die hij in haar opdracht voor haar had gekocht, voor in totaal € 30.000,00. [gedaagde] mocht van [eiseres] € 6.000,00 uit de envelop halen voor haarzelf. [gedaagde] kreeg namelijk naast haar salaris voor haar werk voor [onderneming] B.V. (een aan [eiseres] gelieerde vennootschap) maandelijks nog een extra contante vergoeding van € 500,00 per maand van [eiseres] . Deze extra vergoeding wilde [eiseres] over het jaar 2016 aan het begin van dat jaar vooruit betalen en dit bedrag mocht [gedaagde] daarom uit de envelop halen. Omdat [gedaagde] toegang had tot de bankrekeningen van [eiseres] , ging [eiseres] ervan uit dat [gedaagde] dit bedrag daarna zou aanvullen door opnames van één van haar bankrekeningen, zodat er in de envelop weer € 30.000,00 zat.
3.3.
Tijdens een gesprek op 8 maart 2018 tussen [eiseres] , [gedaagde] en de zus van [eiseres] heeft [gedaagde] verteld dat zij voor [eiseres] geld aan [B] heeft gegeven. Het gesprek op 8 maart 2018 heeft [eiseres] opgenomen en in deze procedure heeft zij een transcriptie daarvan overgelegd. In die transcriptie staat, voor zover van belang:

[eiseres] : Nou ja ok ff dan terugkomen op het verhaal, daar had ik dan misschien niet over door mogen zeuren, maar wat is er dan met dat geld gebeurd?
[gedaagde] : Dat heb ik teruggegeven aan [B] . En dat was schoon en hebben we afgesproken dat had je nog 150.000 keer aan me gevraagd. En dat heb ik gedaan.
[C] : Maar waarom moest zij dat geld dan hebben dan?
[gedaagde] : Nou ze hoefde het niet te hebben. Dat heeft ze gekregen.
[C] : Voor?
[gedaagde] : Dat hij voor [eiseres] mocht werken.
[C] : Dus zwart geld.
[gedaagde] : Ja.
[C] : Zie je? Waarom heb je het dan teruggegeven?
[gedaagde] : Omdat dat, wij hebben dat zo afgesproken, als die [B] komt, alleen maar [B] niemand anders, dan geven we het terug.
[gedaagde] : Het moet weg. Want wat moeten wij ermee. Wat moeten wij ermee. Het moest schoon he?
[eiseres] : Waar heb jij dan met [B] afgesproken?
[gedaagde] : Wat zeg je?
[eiseres] : Waar heb jij dan met [B] afgesproken?
[gedaagde] : Het doet er toch allemaal niet toe. Dat kun je.. je hoeft soms dingen niet.
[eiseres] : Ja maar waarom zeg je dan wel het een en niet het ander. Dat mag je dan toch ook zeggen.
[gedaagde] : Nou de dingen waar je bij geweest bent kan je weten.
[eiseres] : Ja maar ik ben bij dat geld ook niet bij geweest met teruggeven hoor.
[gedaagde] : Nee teruggeven niet, maar het aanpakken wel.
[eiseres] : Maar waar heb je dat dan teruggegeven? Is hij daarvoor aan huis gekomen?
[gedaagde] : Ik heb het niet aan huis teruggegeven. Want ik had het natuurlijk niet aan huis.
Dit wijst er volgens [eiseres] op dat [gedaagde] heeft erkend dat zij de envelop met geld in bezit heeft gehad en dat zij het aan [A] of [B] zou afgeven Vervolgens heeft [A] eind 2021 [eiseres] benaderd omdat de sieraden nog niet waren betaald. Daaruit volgt volgens [eiseres] dat [gedaagde] de envelop met geld niet heeft afgegeven aan [A] of aan [B] en dat zij het geld zelf heeft gehouden.
3.4.
Daarnaast heeft [gedaagde] volgens [eiseres] eerder ook onjuiste uitlatingen gedaan. Dit wijst er volgens [eiseres] op dat [gedaagde] in haar stellingen draait en telkens met onlogische argumenten komt. Als voorbeeld verwijst [eiseres] naar een telefoongesprek op 1 december 2017. In dit telefoongesprek vroeg [eiseres] aan [gedaagde] op welke bankrekening zij de huur betaalde voor een woning die zij van [eiseres] huurde. [gedaagde] gaf toen aan dat zij de huur overmaakte op een rekeningnummer dat eindigt op […] . Op het moment waarop [eiseres] zelf weer toegang tot haar bankrekeningen had en zij dit controleerde, ontdekte zij dat [gedaagde] geen huur had overgemaakt naar deze bankrekening. Een ander voorbeeld is dat [gedaagde] volgens [eiseres] pas bij de mondelinge behandeling bij het gerechtshof op 15 februari 2023 voor het eerst haar andersluidende versie heeft aangevoerd omtrent een envelop met contant geld waarover [eiseres] beschikte. Wat die versie inhoudt, wordt hieronder vermeld. Het late moment waarop [gedaagde] met haar versie komt, maakt die versie ongeloofwaardig, aldus [eiseres] .
[gedaagde] betwist dat zij ooit een envelop met geld van [eiseres] heeft gekregen
3.5.
[gedaagde] bestrijdt deze stellingen van [eiseres] en stelt (in essentie) dat zij nooit een envelop met geld van [eiseres] heeft gekregen en dus ook niet de envelop met daarin € 30.000,00. Zij erkent dat zij tijdens het gesprek op 8 maart 2018 heeft gezegd dat zij de envelop heeft teruggegeven aan [B] . [gedaagde] heeft echter toegelicht dat zij dit heeft gezegd omdat de zus van [eiseres] aanwezig was bij dit gesprek en omdat zij de zus van [eiseres] wantrouwde als het ging om geld. [gedaagde] vermoedde namelijk dat als de zus van [eiseres] zou weten dat [eiseres] een groot contant bedrag in haar bezit had, ze zich dat geld zou toe-eigenen.
3.6.
Daarnaast stelt [gedaagde] , kort samengevat, dat [eiseres] aan haar heeft verteld dat zij een envelop met daarin € 25.000,00 van [A] heeft gekregen in ruil voor een fictief dienstverband van hem bij [onderneming] . [eiseres] zou dit daarnaast ook hebben verteld aan haar eigen dochter en aan de partner van [gedaagde] . Ook heeft [eiseres] volgens [gedaagde] tijdens het gesprek op 8 maart 2018 erkend dat zij het geld van [A] heeft ontvangen. In de transcriptie staat daarover, voor zover van belang:

[eiseres] : Ja maar ik ben bij dat geld ook niet bij geweest met teruggeven hoor.
[gedaagde] : Nee teruggeven niet, maar het aanpakken wel.
[gedaagde] beroept zich ook op het tussen partijen vaststaande feit dat [A] een periode op de loonlijst van [onderneming] heeft gestaan en daarvoor loon heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] heeft hij in die periode echter geen werk verricht voor [onderneming] en was dus sprake van een fictief dienstverband. De betaling van de € 25.000,00 door [A] aan [eiseres] als wederprestatie vormde in feite dus een witwashandeling, aldus [gedaagde] . Ook stelt zij dat [eiseres] geld (€ 9.000,00) uit de envelop heeft verbruikt en dat [eiseres] , nadat [A] verdacht werd van witwassen, bang werd dat hij de envelop terug wilde hebben. Voor dat geval wilde [eiseres] de € 25.000,00 weer compleet hebben en heeft [gedaagde] naar zeggen € 9.000,00 aan [eiseres] geleend. In reconventie vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld om dit bedrag aan haar terug te betalen (zie hierna vanaf 3.10).
De rechtbank geeft [eiseres] een bewijsopdracht
3.7.
Gelet op de betwistingen van [gedaagde] staat de stelling van [eiseres] dat zij een envelop met daarin € 30.000,00 aan [gedaagde] heeft gegeven en dat met [gedaagde] is afgesproken dat [gedaagde] deze aan [A] of aan [B] zou geven, niet voldoende vast. De stelplicht en bewijslast van hetgeen [eiseres] vordert, rusten op grond van artikel 150 Rv op [eiseres] . De rechtbank zal haar daarom opdragen om haar stelling te bewijzen.
3.8.
Als na uitvoering van die bewijsopdracht vast komt te staan dat de stelling van [eiseres] klopt, dan staat daarmee vast dat [gedaagde] de envelop met daarin € 30.000,00 niet aan [A] of [B] heeft gegeven, maar zelf heeft gehouden. In dat geval heeft [gedaagde] gewanpresteerd in de nakoming van de bedoelde afspraak, danwel heeft zij zich onrechtmatig jegens [eiseres] gedragen door de inhoud van de envelop voor zichzelf te houden. Dat vormt alsdan voldoende grond voor de toewijzing van de door [eiseres] gevorderde hoofdsom.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden, in afwachting van het door [eiseres] bij te brengen bewijs, het mogelijk door [gedaagde] bij te brengen tegenbewijs en de beoordeling van een en ander.
in reconventie
[eiseres] beroept zich op gezag van gewijsde
3.10.
[gedaagde] vordert dat [eiseres] wordt veroordeeld om de genoemde € 9.000,00 aan haar te betalen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] in 2016 geld uit de envelop had gehaald en dat zij toen geld van [gedaagde] heeft geleend om deze weer aan te vullen. In een eerdere procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin [eiseres] een bedrag van [gedaagde] vorderde wegens huur, heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat zij haar vordering op [eiseres] uit hoofde van de lening van die € 9.000,00 met haar huurschuld mocht verrekenen. Volgens [gedaagde] heeft het gerechtshof dit verweer niet beoordeeld en is zij, met terzijdelating van de kwestie van de € 9.000,00 in het arrest van 1 oktober 2024 veroordeeld om de volledige achterstallige huur (€ 11.200,00) aan [eiseres] te betalen. [eiseres] stelt dat het gerechtshof het verweer van [gedaagde] wel heeft beoordeeld en dat verweer, onder meer na de beoordeling van het daaromtrent bijgebrachte (getuigen)bewijs, heeft verworpen. Het arrest is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. De beslissing in het arrest van het gerechtshof heeft daardoor gezag van gewijsde en daarom kan deze lening in deze procedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld. De rechtbank is dit met [eiseres] eens en licht dit hierna toe.
Criterium gezag van gewijsde
3.11.
Een partij kan een beroep doen op gezag van gewijsde als bedoeld in artikel 236 lid 1 Rv als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (onder andere) berust op een beslissing over dat geschilpunt. Ook aan dragende overwegingen in een uitspraak kan gezag van gewijsde toekomen (Hoge Raad 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683). Of deze situatie zich hier voordoet is een kwestie van uitleg. Daarvoor is in dit geval het volgende van belang.
Uit het arrest blijkt dat het verweer van [gedaagde] al is beoordeeld
3.12.
[gedaagde] heeft niet toegelicht uit welke overweging van het arrest van 1 oktober 2024 volgens haar blijkt dat het gerechtshof haar verweer niet heeft beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit ook niet uit het arrest.
3.13.
In r.o 3.4 t/m 3.8 van het arrest heeft het gerechtshof geoordeeld dat [gedaagde] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht dat zij de huur over de periode 1 april 2017 tot 1 april 2018 mocht verrekenen met een bedrag van € 9.000,00 dat [gedaagde] in juli 2016 aan [eiseres] had geleend. Uit de overwegingen van het gerechtshof (r.o. 3.7 van het arrest) blijkt onder andere dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] € 9.000,00 aan [eiseres] heeft geleend. Het verrekeningsverweer van [gedaagde] is op die grond door het gerechtshof verworpen en in het arrest is zij daarom veroordeeld om de volledige huurachterstand van € 11.200,00 aan [eiseres] te betalen. De vraag of [gedaagde] de bedoelde tegenvordering op [eiseres] had, is door het gerechtshof dus inhoudelijk beslist, in het nadeel van [gedaagde] .
3.14.
Ook uit r.o 3.9 van het arrest blijkt niet dat het gerechtshof het verweer van [gedaagde] niet heeft beoordeeld. Het gerechtshof gaat daar wel nogmaals in op de envelop met geld en wat daarmee gebeurd is en overweegt daar vervolgens het volgende over:

Partijen verschillen van mening over de envelop en wat ermee is gebeurd. Het hof gaat daar allemaal verder niet op in omdat dat het bestek van deze huurzaak te buiten gaat.
In de context van het arrest als geheel kan deze overweging niet anders worden verstaan dan als vaststelling dat niet is komen vast te staan wat de kwestie van de envelop precies inhield. Dat laat echter onverlet dat het gerechtshof wel met zoveel woorden heeft overwogen en beslist dat het bestaan van de door [gedaagde] gepretendeerde tegenvordering niet bewezen is, waardoor het gerechtshof kon komen tot verwerping van het verrekeningsverweer en tot de toewijzing van de totale huurvordering van [eiseres] . Wanneer het gerechtshof [gedaagde] wel in haar bewijsopdracht geslaagd had geoordeeld, had naar verwachting de € 9.000,00 in het voordeel van [gedaagde] in mindering gestrekt op het huurbedrag dat zij aan [eiseres] diende te betalen. Daarmee staat buiten kijf dat [gedaagde] in reconventie eenzelfde geschilpunt voorlegt aan de rechtbank als zij heeft voorgelegd aan het gerechtshof in het huurgeding en waarop al door het gerechtshof onherroepelijk is beslist. Daaraan staat echter artikel 236 lid 1 Rv in de weg. [eiseres] beroept zich dan ook terecht op het gezag van gewijsde van de bedoelde hofuitspraak. Dat [gedaagde] aanvoert dat zij [eiseres] onverschuldigd heeft betaald door aan het arrest van het hof te voldoen, maakt dat niet anders. De grond voor die stelling is immers opnieuw de stelling dat zij de genoemde tegenvordering wél op [eiseres] had. Het gaat hier, anders gezegd, nog steeds om hetzelfde geschilpunt als door het gerechtshof is beslist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.15.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij in het eindvonnis worden veroordeeld om de proceskosten te betalen. De vordering van [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten zal de rechtbank afwijzen.
3.16.
Volgens [eiseres] is sprake van misbruik van procesrecht omdat [gedaagde] een vordering heeft ingesteld terwijl sprake is van gezag van gewijsde van een uitspraak omtrent het desbetreffende geschilpunt. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen is sprake in geval van een evident ongegronde vordering, zoals wanneer de vordering wordt gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan een procespartij de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen past terughoudendheid, gelet op het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter (Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
3.17.
Dat [gedaagde] in haar reconventionele vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat sprake is van gezag van gewijsde, is op zichzelf niet voldoende om misbruik van procesrecht aan te nemen. Het gaat erom of [gedaagde] op voorhand moest begrijpen dat vordering in reconventie tot niets zou leiden.
3.18.
De uitspraak waarbij in het dictum van het vonnis de bedoelde niet-ontvankelijkheid wordt verwoord (en waarin de proceskosten worden begroot), wordt aangehouden tot ook in conventie een eindvonnis kan worden gewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
4.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat [eiseres] een envelop met daarin € 30.000,00 aan [gedaagde] heeft gegeven en met [gedaagde] heeft afgesproken dat zij deze envelop aan [A] of [B] zal geven;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 juni 2025voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
4.3.
bepaalt dat, als [eiseres] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
4.4.
bepaalt dat, als [eiseres]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
julitot en met
oktoberdan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
4.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. R.A. Steenbergen, in het gerechtsgebouw te Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1,
4.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
TS5596