ECLI:NL:RBMNE:2025:2358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
UTR 25/215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om veroordeling in de proceskosten na intrekking van verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 april 2025, wordt het verzoek van de Dutch Golden Group B.V. om veroordeling in de proceskosten afgewezen. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening dat door verzoeker is ingetrokken nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder op 13 januari 2025 een eerder besluit van 20 december 2024 heeft ingetrokken. Dit besluit hield in dat er een last onder bestuursdwang was opgelegd aan verzoeker, die betrekking had op de veiligheid van het pand aan de Hakstraat 22 te Nagele. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college niet tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening, omdat de intrekking van de last onder bestuursdwang niet het gevolg was van het verzoek om voorlopige voorziening, maar omdat verzoeker aan de last had voldaan. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling, aangezien het college niet in de kosten kan worden veroordeeld als er geen tegemoetkoming is in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/215

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

Dutch Golden Group B.V., uit Nagele, verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, het college
(gemachtigde: M.E. Wierstra).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van het college van 20 december 2024. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 december 2024.
Hij heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat het college op 13 januari 2025 dit besluit heeft ingetrokken.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank meegedeeld dat geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift tegemoet is gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3] Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college niet aan verzoeker tegemoet is gekomen. Aan verzoeker is bij besluit van 20 december 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college heeft het pand van verzoeker aan de Hakstraat 22 te Nagele gesloten totdat de elektriciteit en gas in het pand weer op een veilige manier gebruikt kunnen worden en de voorzieningen voor het overnachten binnen het bedrijf verwijderd zijn.
5. Op 13 januari 2025 heeft het college de last onder bestuursdwang ingetrokken, nadat een installateur heeft geconstateerd dat de herstelpunten zijn hersteld en/of verwijderd en dat de veiligheid in het pand is hersteld. Verzoeker heeft het pand daarna weer in gebruik mogen nemen.
6. Verzoeker heeft dit niet bestreden en de voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening was dus niet de aanleiding om het besluit tot het opleggen van bestuursdwang in te trekken, maar het feit dat verzoeker aan de last had voldaan. Het college is dus niet tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.