ECLI:NL:RBMNE:2025:2370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
UTR 23/1745 e.a.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen inzake AVG-verzoeken door eiser tegen de Universiteit Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 18 april 2025, zijn meerdere beroepen van eiser tegen het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht aan de orde. Eiser heeft herhaaldelijk verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens uit zijn personeelsdossier op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat eiser op 2 december 2022 inzage heeft gekregen in zijn volledige personeelsdossier. De huidige beroepen zijn ingesteld tegen besluiten van het college over verzoeken die eiser heeft ingediend tussen 6 maart 2023 en 8 augustus 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser met deze beroepen niets meer kan bereiken dan hij al heeft, aangezien hij al toegang heeft tot zijn gegevens en er geen nieuwe gegevens zijn die het college zou moeten verstrekken. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de zaken. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat als eiser doorgaat met het indienen van verzoeken en beroepsprocedures zonder procesbelang, dit kan leiden tot een oordeel over misbruik van procesrecht, wat kan resulteren in veroordeling in proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/1745, UTR 23/1923, UTR 23/1969, UTR 23/3624, UTR 23/6362, UTR 24/458, UTR 24/1987, UTR 24/3411, UTR 24/3737, UTR 24/4233, UTR 24/4266, UTR 24/4267, UTR 24/4268, UTR 24/4408, UTR 24/5319, UTR 24/5907, UTR 24/5911 en UTR 24/7812

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht, het college

(gemachtigde: mr. A.C.M. Kusters).

Inleiding

Aan alle beroepen waarop de rechtbank in deze uitspraak beslist, liggen verzoeken van eiser ten grondslag op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Eiser vraagt om bescheiden die betrekking hebben op zijn status als gepromoveerde dan wel copromotor, informatie over gegevensverwerkingen in verweerschriften, besluiten en brieven van het college, mutatieverslagen, informatie over zijn werkzaamheden en veranderingen in zijn taakstelling in het verleden, zijn onderwijsbevoegdheid, de financiering van zijn werkzaamheden en overige informatie uit zijn personeelsdossier. Het verzoek in zaak UTR 23/1969 heeft eiser ingediend op 31 januari 2022. Na een eerdere procedure bij de rechtbank heeft het college op 14 maart 2023 een nieuw besluit genomen en daarbij verwezen naar zijn besluit van 2 december 2022. Alle andere verzoeken heeft eiser ingediend in de periode tussen 6 maart 2023 en 8 augustus 2024.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen door het college genomen besluiten hierover en beroepen tegen het uitblijven van een besluit op verzoeken.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaken niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Eiser heeft het college eerder op 25 september 2015 en 12 februari 2021 op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dan wel de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens. Naar aanleiding van dit laatste verzoek heeft eiser uiteindelijk bij besluit van 2 december 2022 (met kenmerk [kenmerk]) inzage gekregen in zijn complete personeelsdossier. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en beroep (UTR 23/2120) ingesteld. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard en geoordeeld
dat het college nu inzichtelijk heeft gemaakt hoe de zoekslag naar eisers persoonsgegevens is gedaan en welke gegevens daarbij zijn aangetroffen. Het college heeft eiser met het besluit van 2 december 2022 in staat gesteld om kennis te nemen van zijn gegevens waarover het college beschikt en te controleren of zij juist zijn en zijn verwerkt in overeenstemming met de AVG.
Met alle verzoeken die eiser heeft ingediend in de periode van 6 maart 2023 tot 8 augustus 2024 en die nu onderwerp van geschil zijn, vraagt hij feitelijk steeds opnieuw om persoonsgegevens uit zijn personeelsdossier. Omdat hij daarover sinds het besluit van 2 december 2022 de volledige beschikking heeft en de rechtbank heeft geoordeeld dat het college niet over meer gegevens beschikt, kan hij met de beroepen die nu ter beoordeling voorliggen, niet meer bereiken dan hij al heeft. Er kan immers vanuit gegaan worden dat er geen wijzigingen meer zijn aangebracht in eisers personeelsdossier, aangezien hij sinds 2010 niet meer werkzaam is voor de Universiteit Utrecht. Dat het college zich voortdurend moet verweren in procedures die eiser entameert, levert geen nieuwe gegevens uit zijn personeelsdossier op.
De bestuursrechter hoeft een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk te beoordelen als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. [2] Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Met andere woorden, de indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het feit dat hij inmiddels alle gegevens waarover het college beschikt heeft gekregen en de rechtbank deze beslissing heeft bevestigd, hij geen procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank in deze procedures.
Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
In enkele zaken heeft het college verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten wegens misbruik van procesrecht. Gelet op het ontbreken van het procesbelang oordeelt de rechtbank niet over de vraag of eiser misbruik maakt van procesrecht. Daarom is er nu ook geen reden om eiser te veroordelen in de proceskosten. Voor de toekomst geeft de rechtbank eiser wel mee dat als hij verzoeken blijft doen bij het college zoals in deze procedures aan de orde en daarover beroepsprocedures aanhangig blijft maken, er mogelijk geoordeeld zal worden dat hij misbruik maakt van procesrecht, waarbij hij in de proceskosten van het college veroordeeld kan worden. Eiser legt namelijk een onnodig groot beslag op het proces van rechtspleging en benadeelt daardoor andere burgers die rechtsbescherming zoeken.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.