ECLI:NL:RBMNE:2025:2395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11327602 UC EXPL 24-6525 CD/942
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over consumentenrecht en kredietovereenkomsten in het kader van uitgestelde betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen Riverty GmbH en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Riverty GmbH, heeft een vordering ingesteld voor de betaling van een koopprijs van € 104,95, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, na een niet-betaalde aankoop bij de webwinkel Soccerfanshop.nl. De gedaagde partij had gekozen voor uitgestelde betaling, maar heeft de koopprijs niet voldaan ondanks aanmaningen.

De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 20 november 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:6395, de eisende partij de gelegenheid gegeven om te onderbouwen of het gesloten krediet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW valt. De eisende partij heeft betoogd dat de kantonrechter ten onrechte vooruitloopt op een arrest van de Hoge Raad en heeft uiteengezet dat haar verdienmodel niet gebaseerd is op niet-nakomingskosten, maar op vergoedingen van winkeliers. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in deze procedure gesloten krediet geen consumentenkredietovereenkomst is en dat de eisende partij voldoende heeft aangetoond dat de informatieplichten zijn nageleefd.

De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat niet alle noodzakelijke informatie op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is verstrekt, wat leidt tot een vermindering van de betalingsverplichting met 20%. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij grotendeels toegewezen, met een hoofdsom van € 83,96 en € 11,00 aan incassokosten. De gedaagde partij is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 303,54. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11327602 UC EXPL 24-6525 CD/942
Verstekvonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
Riverty GmbH,
(rechtsopvolgster van de besloten vennootschap
Arvato Finance B.V.),
gevestigd in Verl (Duitsland),
eisende partij,
gemachtigde: voorheen Bosveld Gerechtsdeurwaarders B.V.,
nu mrs. L. van den Reek en E.E. Neele,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij. De gedaagde partij heeft niet (op tijd) op de vordering gereageerd en ook geen uitstel gevraagd om op een later moment te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.2.
Vervolgens heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen, waarna de eisende partij een akte met daarin een nadere toelichting in het geding heeft gebracht. Daarop volgt nu dit vonnis.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1.
De gedaagde partij heeft voor € 104,95 een zaak gekocht in de webwinkel Soccerfanshop.nl. De gedaagde partij heeft daarbij gekozen voor de aangeboden mogelijkheid van uitgestelde betaling aan de rechtsvoorgangster van de eisende partij, hierna: kredietverstrekker. Ondanks aanmaning heeft de gedaagde partij de koopprijs niet betaald.
2.2.
De eisende partij vordert nu de koopprijs, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.

3.Wat aan dit vonnis vooraf ging

3.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 20 november 2024, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBMNE:2024:6395. Daarin is de eisende partij in de gelegenheid gesteld te onderbouwen of het in deze procedure gesloten krediet al dan niet onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e van het Burgerlijk Wetboek (BW) valt.
3.2.
De eisende partij heeft op haar beurt betoogd dat de kantonrechter ten onrechte vooruitloopt op het nog te verschijnen arrest van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad het oordeel van het Hof van Justitie van de Europese Unie waarnaar de kantonrechter in het tussenvonnis heeft verwezen, [1] van de nodige uitleg zal voorzien. Volgens de eisende partij is de uitleg die de kantonrechter aan dit oordeel heeft gegeven – die erop neerkomt dat met name relevant is of de door de kredietverstrekker aangerekende kosten deel uitmaken van diens verdienmodel – te kort door de bocht.
3.3.
De eisende partij heeft vervolgens wel aan de in het tussenvonnis verstrekte opdracht voldaan, door uiteen te zetten dat en waarom het in deze zaak gesloten krediet volgens haar onder de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW valt. De eisende partij heeft (kort samengevat) toegelicht dat haar verdienmodel is gebaseerd op de vergoeding die zij ontvangt van winkeliers die de mogelijkheid om uitgesteld te betalen aanbieden aan consumenten en niet op niet-nakomingsanticipatie. De eisende partij stelt consumenten naar eigen zeggen juist ruimschoots in de gelegenheid om hun betalingsverplichting zonder rente of kosten na te komen: ze stuurt herinneringen, ook per e-mail en sms. Als dat niet leidt tot betaling, brengt zij stapsgewijs incassokosten in rekening. Rente wordt pas na inschakeling van een incassobureau (door dit incassobureau, niet door de eisende partij) in rekening gebracht.
3.4.
De eisende partij heeft hieraan toegevoegd dat zij consumenten met een betalingsachterstand uitsluit van uitgestelde betaling tot de bestaande achterstand is ingelost, wat volgens haar niet voor de hand zou hebben gelegen als niet-nakomingskosten deel uit zouden uitmaken van een verdienmodel. Verder heeft de eisende partij erop gewezen dat zij consumenten aanbiedt om betalingsregelingen te treffen en schuldhulp te verkrijgen van budgetcoaches. Volgens de eisende partij zijn haar incassowerkzaamheden niet kostendekkend en zij heeft dit ook onderbouwd, onder andere met accountantsstukken.

4.De nadere beoordeling door de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de procedure aan te houden tot de Hoge Raad heeft beslist. Overigens is de kantonrechter van oordeel dat de eisende partij in haar akte en alle daarbij gevoegde producties voldoende duidelijk heeft gemaakt er niet (teneinde economisch voordeel te verkrijgen) vanaf de sluiting van de kredietovereenkomst op te anticiperen dat de betalingsverplichting niet zou worden nagekomen. Als gevolg daarvan geldt de uitzondering van artikel 7:58 lid 2 onder e BW en moet dus worden geoordeeld dat het in deze procedure gesloten krediet géén consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW.
4.2.
Het krediet vond zijn oorsprong in een consumentenkoopovereenkomst (tussen de gedaagde partij en de webwinkel, die haar vordering heeft overgedragen aan de rechtsvoorgangster van de eisende partij). Ook op deze koopovereenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. De kantonrechter moet ambtshalve (dat wil zeggen ook als de consument daar niet om vraagt) beoordelen of een aantal belangrijke consumentenbeschermende bepalingen is nageleefd. Die toets ziet met name op de naleving van informatieplichten en op de inhoud van algemene voorwaarden.
4.3.
In deze procedure, waarin de koopovereenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v BW van toepassing. De kantonrechter constateert dat vóór de totstandkoming van de overeenkomst alle essentiële informatieplichten zijn nageleefd en dat de webwinkel ook gebruik heeft gemaakt van een deugdelijke bestelknop, met daarop de niet voor misverstand vatbare tekst ‘bestellen en betalen’. Daarmee is duidelijk gemaakt dat de gedaagde partij door een klik op die knop een betalingsverplichting aanging.
4.4.
De kantonrechter kan alleen niet vaststellen of alle noodzakelijke informatie, die tijdens het bestelproces op duidelijke en begrijpelijke wijze aan de gedaagde partij is getoond, na de totstandkoming van de overeenkomst ook nog eens op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd. Dat is vereist op grond van artikel 7:230v lid 7 BW. Op de in het geding gebrachte factuur is niet alle noodzakelijke informatie vermeld en niet gesteld of gebleken is dat die informatie wel op een andere manier op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij zou zijn verstrekt.
4.5.
De eisende partij heeft wel gesteld dat de nodige informatie is opgenomen in de algemene voorwaarden van de webwinkel, maar niet gesteld of gebleken is dat de gedaagde partij die heeft ontvangen, laat staan op een duurzame gegevensdrager. De eisende partij heeft wel gesteld dat een consument een (ook voor toekomstig gebruik toegankelijk) persoonlijk account kan aanmaken, waarin alle details over gedane bestellingen terug te vinden zijn, maar dat is kennelijk niet verplicht – en dat de gedaagde partij een dergelijk account heeft aangemaakt is niet gesteld of gebleken.
4.6.
De kantonrechter moet ambtshalve consequenties verbinden aan deze schending (dan wel niet-gebleken naleving). Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten vermindert hij de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 20%. [2] De omvang van de (resterende) betalingsverplichting wordt hierna vastgesteld, aan de hand van de door de eisende partij ingestelde vordering.
4.7.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen (bedingen) zijn opgenomen, die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten als de gedaagde partij, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter kan zich daarbij beperken tot die bedingen die relevant zijn voor de beoordeling van de ingestelde vordering. De kantonrechter heeft met betrekking tot de hoofdsom, rente en de vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten geen bedingen aangetroffen die onredelijk bezwarend zijn. Met betrekking tot rente en incassokosten is niet meer bedongen dan ook reeds op grond van de wet verschuldigd is. Voor een ambtshalve sanctie op dit punt bestaat dan ook geen aanleiding.
4.8.
Om de gevorderde vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten toe te kunnen wijzen moet de kantonrechter niet alleen beoordelen of een onredelijk bezwarend beding is overeengekomen, maar ook of aan de eisen van artikel 6:96 lid 5 en 6 BW is voldaan. De (als productie 6) bij dagvaarding overgelegde aanmaning voldoet aan de wettelijke eisen, maar in die aanmaning is een incassokostenvergoeding van slechts € 11,00 aangezegd, waardoor op dit punt niet meer kan worden toegewezen dan € 11,00.
4.9.
Voor het overige komt de vordering de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor. De kantonrechter zal daarom (80% van € 104,95 =) € 83,96 aan hoofdsom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van de factuur, plus € 11,00 aan incassokostenvergoeding.
4.10.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten
€ 20,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 303,54;

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 94,96 aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 83,96 vanaf de vervaldatum van de onderliggende factuur tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.

Voetnoten

1.De kantonrechter in de rechtbank Gelderland heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, over de vraag wanneer uitstel van betaling kwalificeert als krediet in de zin van titel 2A van boek 7 BW. In zijn arrest van 30 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:778, heeft de Hoge Raad een aantal vragen beantwoord en de overige vragen op zijn beurt voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat in zijn arrest van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:895 zijn oordeel heeft gegeven, waarna nu de Hoge Raad weer aan zet is.
2.www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/richtlijn-sanctiemodel-informatieplichten.pdf