Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
Inleiding
27 september 2021 beëindigd. Dit omdat zij volgens het Uwv op 21 augustus 2021 meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. De werkneemster heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
ZW-uitkering. Dit besluit heeft de werkgeefster begin april 2022 ontvangen. De bedrijfsarts heeft op 5 mei 2022 de belastbaarheid van de werkneemster vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
1 februari 2024 ingediend met daarbij een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 januari 2024. Op 3 juni 2024 heeft de werkgeefster aanvullende gronden ingediend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hier op 11 juni 2024 op gereageerd.
Overwegingen
re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel genomen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv de motiveringsgebreken kan herstellen door alsnog deugdelijk te motiveren:
- hoe de werkgeefster in de periode vanaf de vaststelling van de belastbaarheid van de werkneemster tot de datum van indienen van de WIA-aanvraag op 25 mei 2022 tekort is geschoten in zijn re-integratie-verplichtingen in het spoor 2 traject; en
- dat de werkgeefster hiervoor geen deugdelijke grond had.
14 juni 2022 aangemeld voor een traject in spoor 2. Dit is ruim vijf weken nadat zij bij de bedrijfsarts is geweest op 5 mei 2022. De aanmelding voor spoor 2 heeft onnodige vertraging opgelopen waardoor de re-integratie-activiteiten te laat zijn opgestart en kostbare tijd verloren is gegaan. [eiseres] B.V. en [organisatie 1] zijn onderdeel van hetzelfde moederbedrijf [organisatie 2] . Daarom vindt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de werkgeefster geen gebruik heeft hoeven maken van de maximale periode van acht weken. Het opstarten van het spoor 2 traject zou in een dag geregeld moeten kunnen worden, aangezien de twee bedrijven in hetzelfde pand zijn gevestigd, zo stelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er daarbij ook op gewezen dat er een vertraging van vier weken is ontstaan omdat de bedrijfsarts de werkneemster niet op korte termijn kon zien voor het vaststellen van de belastbaarheid. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de werkgeefster niet voortvarend te werk gegaan bij het oppakken van de re-integratie, aangezien het spoor 2 traject pas met de intake op 11 juli 2022 is gestart.
27 september 2021 beëindigd. De werkneemster kwam hierna pas weer bij de werkgeefster in beeld toen haar bezwaar tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering op
2 maart 2022 gegrond werd verklaard. De werkgeefster heeft dit besluit van 2 maart 2022 begin april 2022 ontvangen en heeft vervolgens een spreekuur voor de werkneemster bij de bedrijfsarts gepland. Door capaciteitstekort heeft dit spreekuur op
4 mei 2022 plaatsgevonden en heeft de bedrijfsarts op 5 mei 2022 de belastbaarheid van de werkneemster vastgesteld.
re-integratie-activiteiten konden worden hervat. De rechtbank vindt, in het licht van de hierboven beschreven voorgeschiedenis en het tekort aan bedrijfsartsen, niet dat het onredelijk lang heeft geduurd voordat de bedrijfsarts de werkneemster heeft gezien voor de beoordeling van haar belastbaarheid. De werkneemster heeft op 25 mei 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. De te beoordelen periode is daarmee de periode van
5 mei 2022 tot 25 mei 2022.
11 juli 2022. Beide data zijn voor de te beoordelen periode niet relevant, omdat deze na de datum van de WIA-aanvraag zijn gelegen. De arbeidsdeskundige heeft niet gewezen op omstandigheden die zich in de periode van 5 mei 2022 tot 25 mei 2022 hebben voorgedaan waaruit zou blijken dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest. De rechtbank merkt daarbij op dat een arbeidsdeskundige van [organisatie 3] op
17 mei 2022 telefonisch contact met de werkneemster heeft gezocht, omdat zij niet was verschenen in de videobel-omgeving voor een afspraak over haar re-integratie. De rechtbank ziet dit als een poging van de werkgeefster in de te beoordelen periode om een aanvang te maken met de re-integratie. Het valt de werkgeefster naar het oordeel van de rechtbank niet tegen te werpen dat de werkneemster niet op de afspraak is verschenen.
25 mei 2022 tekort is geschoten in haar re-integratie verplichtingen in het spoor 2 traject. De rechtbank betrekt daarbij dat de werkneemster vanaf 27 september 2021 bij de werkgeefster uit beeld is geweest omdat de ZW-uitkering toen is beëindigd.
Conclusie en rechtsgevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 februari 2023;
- herroept het primaire besluit van 14 juli 2022;
- bepaalt dat de opgelegde loonsanctie komt te vervallen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.914,50.