Beoordeling door de rechtbank
11. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in overtreding is geweest van de artikelen 1.49 en 1.50 van de Wko en artikel 7 van het Besluit kwaliteit kinderopvang (het Besluit). Eiseres betwist ook niet dat op grond van artikel 1.72 van de Wko een boete voor deze overtredingen kan worden opgelegd. Het voorgaande betekent dat de rechtbank nog uitsluitend de hoogte van de boete beoordeelt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college de bestuurlijk boete niet verder had moeten matigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Structurele herstelmaatregelen
13. Eiseres voert aan dat het college de totale boete van € 11.250,- ten onrechte niet heeft gematigd met 35%, dan wel 25%. Eiseres heeft tijdig adequate herstelmaatregelen getroffen, waarmee wordt voorkomen dat er opnieuw een overtreding zal plaatsvinden van de Wko. Alle locaties zijn geïnstrueerd om in het geval van een personeelstekort vaste invalskrachten in te zetten, individuele kinderen af te bellen of een groep te sluiten. Dat structurele herstelmaatregelen zijn getroffen blijkt uit de omstandigheid dat er geen nieuwe overtredingen meer zijn geconstateerd.
14. Over de herstelmaatregelen die eiseres heeft verricht, overweegt de rechtbank dat inspanningen ter voorkoming van verdere overtredingen die zijn verricht ná de overtreding van betekenis kunnen zijn voor de beoordeling of de opgelegde boete, gelet op de individuele omstandigheden, evenredig is. Van belang daarbij is of adequate maatregelen zijn genomen om nieuwe overtredingen te voorkomen en of deze maatregelen zeer snel na het constateren van de overtreding uit eigen beweging zijn genomen. De rechtbank verwijst naar en sluit aan bij de eerdere rechtspraak hierover.
15. Het college erkent de positieve ontwikkeling. Hoewel er volgens het college geen sprake was van concrete herstelmaatregelen, is de boete uit coulance met 10% gematigd. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat er geen overtredingen meer zijn vastgesteld en uit de stukken volgt dat kinderen zijn afgebeld, niet betekent dat eiseres structurele herstelmaatregelen heeft genomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk nieuwe maatregelen heeft genomen waarmee het risico wordt ondervangen dat in de toekomst opnieuw een overtreding zal plaatsvinden. Dat de medewerkers opnieuw geïnstrueerd zijn over de bestaande regels, is zonder nadere onderbouwing of concretisering, onvoldoende om aan te nemen dat herstelmaatregelen zijn getroffen zoals bedoeld in de rechtspraak, die een matiging van de boete kunnen rechtvaardigen. Er is daarom geen reden tot verdere matiging. De beroepsgrond slaagt niet.
Overtreding 20 oktober 2022 [stamgroep 4] en 27 oktober 2022 [stamgroep 1]
16. Eiseres vraagt de rechtbank om de tijdsduur van de bkr-overtreding vast te stellen. Volgens eiseres stelt het college ten onrechte dat de overtreding op stamgroep [stamgroep 4] van 9.10 uur tot 17.10 uur heeft geduurd, in totaal 8 uur. De overtreding op stamgroep [stamgroep 1] is ten onrechte vastgesteld van 10.05 tot 14.30 uur, in totaal 4 uur en vijfentwintig minuten. Het college mocht volgens eiseres niet de tijden 13.30 tot 14.30 uur meetellen, omdat op dat moment volgens het pedagogisch werkplan mocht worden afgeweken van de bkr. Als deze periode niet meegeteld wordt, is er sprake van een overtreding bij [stamgroep 4] van zes uur en dertig minuten. Dit is nog steeds een overtreding van meer dan de helft van de totale duur van een opvangdag van 11 uur. Ten aanzien van de overtreding bij [stamgroep 1] bedraagt de duur slechts twee uur en vijfentwintig minuten. Deze overtreding heeft in dat geval ook nog steeds minder dan een dagdeel geduurd. Eiseres vraagt de rechtbank desondanks de duur in rechte vast te stellen, omdat de tijdsduur van een bkr-overtreding relevant is voor de evenredigheidsbeoordeling.
17. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft aangenomen dat de overtreding bij [stamgroep 4] acht uur heeft geduurd. De overtreding bij [stamgroep 1] is ook terecht vastgesteld op vier uur en vijfentwintig minuten. In het pedagogisch werkplan is opgenomen dat de uren van 13.30 tot 14.30 uur de uren zijn waarin van de bkr kan worden afgeweken. De overtreding start op het moment dat het laatst gebrachte kind arriveert. Dit was bij [stamgroep 4] om 9.10 uur en bij [stamgroep 1] om 10.05 uur. De bkr wordt op dat moment meteen overtreden en de overtreding wordt bij [stamgroep 4] pas om 17.10 uur opgeheven. Bij [stamgroep 1] wordt de overtreding om 14.30 uur opgeheven. Er is gedurende al die tijd te weinig begeleiding. In dit geval telt ook de periode mee waarin mag worden afgeweken van de bkr omdat er geen sprake was van het tijdelijk niet voldoen, als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het besluit, terwijl de rest van de dag wel aan de bkr werd voldaan. Gezien het gewicht van het te beschermen belang van de norm, die bedoeld is om de veiligheid en het welzijn van zeer jonge, volledig afhankelijke kinderen te waarborgen, acht de rechtbank het uitgangspunt van een boete van € 5.000,- bij normale verwijtbaarheid passend voor een overtreding die langer dan een dagdeel duurt. De boete voor de overtreding bij [stamgroep 1] is vastgesteld op € 2.500,- , omdat de overtreding minder dan een dagdeel heeft geduurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de boetes verder te matigen vanwege de duur van de overtredingen. Weliswaar kan de duur van belang zijn, maar de ernst van de overtreding staat voorop. Het gaat erom dat er te weinig beroepskrachten beschikbaar waren, wat tekort doet aan de veiligheid en het welzijn van de opgevangen jonge kinderen.
18. Eiseres voert aan dat het voornemen voor de bestuurlijke boete dateert van 21 maart 2023. De bezwaarfase heef in totaal één jaar en 3 maanden geduurd. Op 21 maart 2025 is de redelijke termijn van twee jaar voor bezwaar en beroep overschreden. Eiseres verzoekt de rechtbank om de boetes met 5% te matigen.
De rechtbank overweegt hierover dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, indien de duur van de totale procedure onredelijk lang is. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat de beslechting van een geschil over een punitieve sanctie, zoals in dit geval, niet binnen een redelijke termijn geschiedt als - behoudens bijzondere omstandigheden - de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar na aanvang van de termijn uitspraak heeft gedaan. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. In beginsel is dat in boetezaken het moment van de kennisgeving dat een boete zal worden opgelegd. In dit geval gaat het dan om de datum van het voornemen, 21 maart 2025.
19. Omdat de termijn is aangevangen op 21 maart 2023 is de termijn op het moment van deze uitspraak overschreden met (afgerond naar boven) twee maanden. Van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de vertraging aan eiseres moet worden toegerekend, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank acht daarom een matiging van de boete aangewezen. In de gevallen waarin de redelijke termijn met minder dan zes maanden is overschreden, wordt de boete verminderd met 5%.De rechtbank zal dat bedrag ook in deze zaak toepassen.
De proceskosten in bezwaar
20. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college ten onrechte heeft afgezien van vergoeding van de proceskosten in bezwaar, omdat eiseres wel adequate herstelmaatregelen heeft genomen.
21. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij adequate herstelmaatregelen heeft genomen, zoals hiervoor overwogen. Verder overweegt de rechtbank dat de kostendie de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank overweegt dat het college het bezwaar gegrond heeft verklaard omdat zij de boete uit coulance heeft gematigd vanwege de positieve ontwikkeling bij eiseres. Aan de voorwaarden voor kostenvergoeding is niet voldaan, wanneer een besluit wordt herroepen als gevolg van een verandering in omstandigheden.