Beoordeling door de rechtbank
2. De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Eiser heeft immers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit omdat het Uwv dit besluit, met betrekking tot de hoogte van het dagloon, met het bestreden besluit 2 heeft gewijzigd.
4. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Omdat het bestreden besluit 2 niet (voldoende) tegemoet komt aan het beroep van eiser, heeft het beroep van eiser mede betrekking op het bestreden besluit 2
5. De rechtbank beoordeelt dus of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend met een dagloon van € 44,83. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Dat wil zeggen dat eiser geen gelijk krijgt en het besluit van 18 februari 2025 in stand blijft. Zij legt dat hierna uit.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van het dagloon het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: het Dagloonbesluit) van toepassing is en dat de referteperiode voor de WIA loopt van 20 juni 2021 tot en met 19 juni 2022. Ook is niet in geschil dat eiser inkomsten had van in totaal € 2.101,93 in de referteperiode in de maanden maart, mei en juni 2022.
8. Eiser voert aan dat ten onrechte de vakantietoeslag van € 8,96 niet in het dagloon is meegenomen. Verder stelt eiser dat hij in de maand maart 2022 geen werk heeft verricht, maar dat het een stage van twee dagen betrof, waar eiser een vergoeding van € 38,93 voor heeft ontvangen. Eiser vindt dat deze vergoeding niet mee mag tellen bij de berekening van het dagloon. Eiser stelt dat de dagloonberekening, inclusief de maand maart 2022, tot een onevenredige uitkomst leidt. Hij vindt dat het Uwv daarom moet uitgaan bij de dagloonberekening van alleen de maanden mei en juni 2022. Als de inkomsten in maart 2022 wel meetellen, dan dient er te worden uitgegaan van 22 loondagen in maart 2022 in plaats van 23 loondagen. Ten slotte heeft eiser verzocht om schadevergoeding.
9. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toepassing gegeven aan artikel 5, vijfde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Het Uwv heeft dat gedaan naar aanleiding van een aantal uitspraken van de CRvB van 30 juli 2024. In die uitspraken heeft de CRvB -kort gezegd- geoordeeld dat de dagloonregels voor de WIA gedeeltelijk wegens strijd met het verbod van discriminatie buiten toepassing moeten blijven. Bij de berekening van het dagloon voor de WIA worden op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit zogeheten loonloze periodes meegeteld. Voor de berekening van het dagloon voor de WW worden op grond van artikel 5 van het Dagloonbesluit deze loonloze periodes
nietmeegeteld. De CRvB oordeelde dat de regeling van artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit ook moet gelden voor de berekening van het dagloon voor de WIA. Het Uwv heeft vervolgens voor de maand maart 23 dagloondagen, mei 22 dagloondagen en tot en met 19 juni (3 dagloondagen in aanmerking genomen. Het totale sv-loon is € 2.101,93 : 58 = dagloon van € 36,24. Geïndexeerd met 23,69 % is het dagloon € 44,83.
10. Op de zitting heeft het Uwv een toereikende uitleg gegeven over de vakantietoeslag van € 8,96. Eiser heeft daarop deze grond ingetrokken. De rechtbank hoeft daarover geen beslissing meer te geven.
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij in maart 2022 geen loon heeft ontvangen. Uit de polis-administratie blijkt dat de werkgever een loonopgave van
€ 38,3 heeft gedaan. Het Uwv mag in beginsel afgaan op deze loonopgave. Eiser heeft geen concrete gegevens aangeleverd waaruit blijkt dat deze loonopgave onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser stelt dat, als het Uwv de uitspraken van de CRvB van 30 juli 2024 wil toepassen, het Uwv dat wel correct moet doen. Het Uwv had daarom ook rekening moeten houden met het gegeven dat eiser een herintreder is, als bedoeld in artikel 18 van het dagloonbesluit. Eiser heeft gewerkt op 2 en 3 maart 2022. Dat betekent dat voor maart 2022 gerekend moet worden met 22 dagloondagen (vanaf 2 maart) in plaats van 23 dagloondagen.
13. Het Uwv is het daar niet mee eens. Op de zitting is toegelicht dat het Uwv toepassing heeft gegeven aan artikel 5, vijfde lid van het dagloonbesluit. Daarin speelt artikel 18 van de het Dagloonbesluit geen rol. Dan telt de hele maand maart, inclusief 1 maart, mee en wordt uitgegaan van 23 dagloondagen.
14. De rechtbank is het eens met het Uwv. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser herintreder is. Aanvankelijk had het Uwv ook toepassing gegeven aan artikel 18 van het dagloonbesluit, dat is bedoeld voor de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering bij herintreders. Daarbij had het Uwv in zijn besluit van 3 oktober 2024 voor de maand maart rekening gehouden met 22 dagloondagen voor maart, maar ook de maand april meegerekend, omdat in artikel 18 loonloze perioden ook meetellen. Het totaal aan dagloondagen bedroeg daarmee 78 en het dagloon bedroeg na indexering € 33,33.
In de zaken waarin de CRvB 30 juli 2024 uitspraak deed, was geen sprake van verzekerden die als herintreder konden worden aangemerkt. Daarmee vielen zij voor de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering onder artikel 16 van het Dagloonbesluit. Als het Uwv loonloze perioden bij de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering buiten aanmerking moet laten, zoals de CRvB heeft overwogen, dan is het Uwv aangewezen op artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit, dat regels bevat voor de dagloonvaststelling bij een WW-uitkering. Daarin is
geenregeling opgenomen voor herintreders, zoals dat wel het geval in artikel 18 van het Dagloonbesluit. Eiser heeft een loonloze periode in april 2022. Omdat eiser met de toepassing van artikel 5, vijfde lid van het Dagloonbesluit een hoger dagloon krijgt dan wanneer artikel 18 van het Dagloonbesluit wordt toegepast ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft aangevoerd dat het meenemen van de maand maart 2022 bij de berekening van zijn dagloon onevenredige bezwarend is voor hem. Op de zitting heeft eiser uitgelegd dat hij een lange tijd ernstig ziek is geweest. Voor herstel was hij aangewezen op zorg van anderen. Zijn ex-partner heeft aangeboden om voor hem te zorgen. Noodgedwongen woont hij daarom bij haar in huis, terwijl zij niet meer samen zijn. Eiser heeft daarnaast aanzienlijke schulden en staat onder bewind. Hij wil graag een eigen woonplek, maar met een lage WIA-uitkering is het lastig om uit de schulden te komen en een eigen woning te kunnen betalen.
16. De rechtbank begrijpt dat eiser zich in een (financieel) lastige situatie bevindt, maar dat betekent nog niet dat daarmee sprake is van een situatie die onredelijk bezwarend is voor eiser. Zij wijst daarbij op de uitspraak van 26 maart 2024 van de grote kamer van het College van beroep voor het bedrijfsleven(CBb) en de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2024. Uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 26 maart 2024 volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is.
17. In de situatie van eiser volgt weliswaar uit de toepasselijke bepalingen dat het dagloon van appellant wordt gebaseerd op onder meer het geringe aantal uren dat eiser in maart 2022 heeft gewerkt, maar dit is in overeenstemming met zijn verzekerde risico. Daarbij wordt aangetekend dat in de Wet WIA geen regeling is opgenomen die een uitkering op het bestaansminimum garandeert. Dat eiser schulden heeft, inmiddels volledig arbeidsongeschikt is en niet meer kan werken, kan ook niet leiden tot een andere conclusie, omdat het verzekerd risico ziet op de periode voordat eiser ziek werd. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Eiser heeft ten slotte verzocht om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. Nu het bestreden besluit standhoudt, bestaat er geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.