Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van het WIA-dagloon van appellante. De Raad oordeelde dat de wettelijke regels voor de berekening van het WIA-dagloon, die het totale loon in het refertejaar delen door 261 dagen, in strijd zijn met het verbod op discriminatie. Appellante had in het refertejaar, dat liep van 1 oktober 2016 tot en met 30 september 2017, een loon van € 4.386,29 verdiend, maar had ook te maken met loonloze periodes. De Raad oordeelde dat deze loonloze periodes niet meegeteld zouden moeten worden bij de berekening van het WIA-dagloon, in tegenstelling tot de regels voor de WW-uitkering, waar loonloze periodes niet worden meegeteld. Dit leidde tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen WIA- en WW-gerechtigden, wat in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol. De Raad heeft het hoger beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv opgedragen om het dagloon opnieuw te berekenen, rekening houdend met de loonloze periodes. Tevens is het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, en zijn de proceskosten van appellante vergoed.