ECLI:NL:RBMNE:2025:2517

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
UTR 24/4946
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N. Durdabak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen over zorgtoeslag en kindgebonden budget

Deze uitspraak betreft het beroep van eiseres tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 4 juni 2024, waarin het verzoek om herziening van de definitieve zorgtoeslag en het kindgebonden budget werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is, wat inhoudt dat het moet voldoen aan de wettelijke vereisten om in behandeling te worden genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep om verschillende redenen niet aan deze vereisten voldoet, waardoor het niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit. In dit geval eindigde de termijn op 16 juli 2024, maar eiseres heeft pas op 17 juli 2024 beroep ingesteld, wat betekent dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank overweegt dat een niet-ontvankelijkverklaring kan worden achterwege gelaten als het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres heeft echter niet onderbouwd waarom zij niet in staat was om het beroepschrift tijdig in te dienen, aangezien zij niet op de zitting is verschenen.

Daarnaast wordt ook het verzoek van eiseres tot vrijstelling van het griffierecht besproken. Eiseres heeft dit verzoek te laat ingediend, en de rechtbank concludeert dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in verzuim is geweest. De rechtbank komt tot de conclusie dat zowel het beroep als het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht niet-ontvankelijk zijn, en de zaak wordt niet inhoudelijk beoordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

Dienst Toeslagen

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 4 juni 2024. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank beoordeelt of het beroep voldoet aan de door de wet gestelde vereisten om het beroep in behandeling te kunnen nemen.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep om meerdere redenen niet aan de door de wet gestelde vereisten voldoet om het beroep in behandeling te kunnen nemen. Dat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

3. De Dienst Toeslagen heeft besluit van 14 maart 2024 eiseres bericht het verzoek om herziening van de definitieve zorgtoeslag en het kindgebonden budget af te wijzen en de aan haar over de maanden april, mei en juni 2022 ten onrechte uitgekeerde zorgtoeslag en het kindgebonden budget terug te vorderen. Eiseres is het hiermee niet eens en heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld. Met het bestreden besluit van 4 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiseres is zonder afmelding niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. [1] Het beroepschrift dient voor het einde van de termijn te zijn ontvangen. [2] Wanneer een beroepschrift niet voor het einde van de termijn is ontvangen, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De niet-ontvankelijkheid blijft achterwege wanneer redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest. [3] Dit betekent dat het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet aan eiseres kan worden toegerekend. Indien hiervan sprake is, laat de rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring achterwege en neemt zij het beroep in behandeling.
Is het beroepschrift tijdig ingediend?
5. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. De beslissing op bezwaar dateert van 4 juni 2024. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de bekendmaking via verzending per post later heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigt daarmee op 16 juli 2024. Dit betekent dat het beroepschrift overeenkomstig de door de Dienst Toeslagen in haar besluit van 4 juni 2024 vermelde datum, namelijk vóór 17 juli 2024 had moeten worden ingediend. Eiseres heeft op 17 juli 2024 digitaal beroep ingesteld. Dit betekent dat eiseres het beroepschrift niet tijdig heeft ingediend.
Is er sprake van verschoonbare termijnoverschrijding?
6. Een niet-ontvankelijkverklaring blijft bij niet tijdige indiening van het beroepschrift achterwege als het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet aan eiseres kan worden toegerekend. Hiervan is volgens vaste jurisprudentie sprake indien:
  • eiseres pas na het verstrijken van de termijn een beroepschrift heeft ingediend als gevolg van een haar niet toe te rekenen omstandigheid, en ook,
  • eiseres, nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, het beroepschrift alsnog zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd heeft ingediend.
Eiseres heeft in het beroepschrift geen reden vermeld waarom het beroepschrift te laat is ingediend. De rechtbank heeft partijen voor de zitting schriftelijk, zowel per brief als per e-mailbericht, in kennis gesteld dat tijdens de geplande zitting de niet-ontvankelijkheid zal worden besproken. Nu eiseres niet is verschenen, heeft zij niet onderbouwd waarom zij niet in staat was binnen de beroepstermijn van zes weken het beroepschrift in te dienen. De rechtbank komt daardoor niet toe aan beantwoording van de vraag of eiseres het beroepschrift alsnog zo snel mogelijk heeft ingediend. De niet tijdige indiening van het beroepschrift is daarom niet verschoonbaar. Het beroep is reeds hierom niet-ontvankelijk.
7. Ten overvloede gaat de rechtbank nog in op het door eiseres verschuldigde griffierecht en het verzoek van eiseres tot vrijstelling hiervan.
Toetsingskader
8. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier van de rechtbank griffierecht geheven. [5] De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van de nota dient te zijn betaald. Indien het bedrag niet tijdig is betaald, is het beroep in beginsel niet-ontvankelijk. De niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [6]
Is het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht tijdig ingediend?
8.1
Eiseres is per brief van 15 augustus 2024 medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de brief dient te zijn betaald. In deze brief is eiseres ook gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken na dagtekening van de brief een verzoek tot vrijstelling van het griffierecht in te dienen. Dit verzoek kan worden ingediend als de indiener van het beroepschrift financieel onmachtig is het griffierecht te betalen.
8.2
Eiseres heeft het griffierecht niet betaald. Eiseres heeft wel per brief gedateerd 12 september 2024 met op de envelop een verzendstempel met de datum 17 september 2024, welke op 18 september 2024 is ontvangen door de rechtbank, en per e-mailbericht van 20 september 2024 verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Eiseres had het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht voor 12 september 2024 moeten indienen. Nu eiseres dat niet heeft gedaan, is het verzoek tot vrijstelling te laat ingediend. Dit brengt in beginsel niet-ontvankelijkheid met zich mee, tenzij niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
8.3
Eiseres heeft in haar verzoek tot vrijstelling van het griffierecht kenbaar gemaakt dat zij in detentie verblijft en financieel niet in staat is het griffierecht te betalen. In dit verzoek staat ook vermeld dat zij de mogelijkheid van het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht tijdig met haar casemanager heeft besproken. De reden van de (te) late indiening is volgens haar gelegen in het feit dat zij er niet eerder aan is toegekomen, omdat haar casemanager vakantie heeft. Eiseres heeft echter zowel het schriftelijke verzoek tot vrijstelling als het e-mailbericht waarin zij om vrijstelling verzoekt zelf opgestuurd. De rechtbank concludeert hieruit dat eiseres zelf in staat is (geweest) het verzoek tot vrijstelling in te dienen. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de vakantie van de casemanager in de weg stond om het verzoek tijdig te doen. Eiseres is ook niet ter zitting verschenen, waardoor zij ook op dit punt niet aannemelijk heeft kunnen maken dat zij niet in verzuim is geweest. Gezien het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald en ook niet tijdig een vrijstellingsverzoek is ingediend.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, in aanwezigheid van J.M.J. Kooistra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:8 eerste lid Awb.
2.Artikel 6:9 eerste lid Awb.
3.Artikel 6:11 Awb.
4.College van Beroep voor het bedrijfsleven 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
5.Artikel 8:41 eerste lid Awb.
6.Artikel 8:41 zesde lid Awb.