Deze uitspraak betreft het beroep van eiseres tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 4 juni 2024, waarin het verzoek om herziening van de definitieve zorgtoeslag en het kindgebonden budget werd afgewezen. De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is, wat inhoudt dat het moet voldoen aan de wettelijke vereisten om in behandeling te worden genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep om verschillende redenen niet aan deze vereisten voldoet, waardoor het niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit. In dit geval eindigde de termijn op 16 juli 2024, maar eiseres heeft pas op 17 juli 2024 beroep ingesteld, wat betekent dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De rechtbank overweegt dat een niet-ontvankelijkverklaring kan worden achterwege gelaten als het niet tijdig indienen van het beroepschrift niet aan eiseres kan worden toegerekend. Eiseres heeft echter niet onderbouwd waarom zij niet in staat was om het beroepschrift tijdig in te dienen, aangezien zij niet op de zitting is verschenen.
Daarnaast wordt ook het verzoek van eiseres tot vrijstelling van het griffierecht besproken. Eiseres heeft dit verzoek te laat ingediend, en de rechtbank concludeert dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in verzuim is geweest. De rechtbank komt tot de conclusie dat zowel het beroep als het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht niet-ontvankelijk zijn, en de zaak wordt niet inhoudelijk beoordeeld. De uitspraak is gedaan door mr. N. Durdabak, rechter, en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.