In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar bezwaar tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, ingediend op 22 augustus 2024. De rechtbank heeft op 22 mei 2025 uitspraak gedaan. Eiseres heeft op 5 februari 2025 een verweerschrift ontvangen van de Dienst Toeslagen, maar geen van beide partijen heeft verzocht om een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en is tot een oordeel gekomen.
De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat de beslistermijn in deze zaak is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 2 januari 2025 in gebreke gesteld, en heeft vervolgens op 27 januari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, en dat verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank stelt een termijn van twee weken na de uitspraak voor het nemen van dit besluit, maar erkent dat in bijzondere gevallen een langere termijn nodig kan zijn.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat een nadere beslistermijn van zestig weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn realistisch is. In dit geval is de uiterlijke datum voor het nemen van een besluit op bezwaar vastgesteld op 19 februari 2026. De rechtbank legt ook een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat verweerder deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het betaalde griffierecht van € 53,- moet ook worden vergoed.