Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak staat centraal of de gedaagde, een besloten vennootschap, het werknemersdeel van de pensioenpremie mocht inhouden op het loon en de eindafrekening van de eiser. De kantonrechter oordeelt dat het waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de gedaagde hiertoe bevoegd was, vanaf het moment dat de eiser op de hoogte was van de aansluiting bij het Pensioenfonds Detailhandel. De eiser, die in dienst was van de gedaagde van 9 mei 2022 tot 31 januari 2025, heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding van de pensioenpremie op de eindafrekening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde per 23 juni 2021 verplicht was aangesloten bij het pensioenfonds en dat de eiser pas op 19 juni 2024 voor het eerst is geïnformeerd over deze aansluiting en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde ten onrechte een bedrag van € 2.207,69 heeft ingehouden aan werknemersbijdrage pensioenpremie over de periode vanaf indiensttreding tot 1 juli 2024. De vordering van de eiser tot betaling van € 2.008,43 aan vakantiegeld en € 180,34 aan openstaande verlofuren is toewijsbaar, terwijl de tegenvordering van de gedaagde wordt afgewezen. De kantonrechter heeft ook de wettelijke verhoging en wettelijke rente toegewezen, evenals de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De proceskosten worden aan de zijde van de eiser toegewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.