Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. Y. Wong,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. K.J. Nijman-Weninger.
1.De verdere procedure
2.De kern van de zaak
3.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
“Ik weet de precieze snelheid niet meer. Wel weet ik dat ik onder het maximum reed, maar het aantal kilometers per uur weet ik niet meer. Voor mijn gevoel reed ik even snel als ik op een fiets rijd. Ik fiets meestal lekker door.”Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van
“Ik zag een jonge man die met een snelheid over het pad reed. Ik kan niet inschatten hoeveel kilometer per uur dit was. Het was geen lage snelheid, ook niet middelmatig. Het was echt snel. Sneller dan wanneer je fietst.”
“Volgens mij reed de jongen vlak voor het ongeval heel hard. Ik weet niet hoeveel kilometer per uur hij reed.”
“Ik kwam aanrijden en ik zag mevrouw. Ik remde af en kwam tot stilstand. Dit was voordat ik bij mevrouw was.”En: “
Ik zag mevrouw [gedaagde] voor het eerst toen ik ongeveer bij de lantaarnpaal was die u kunt zien staan op de zojuist genoemde foto aan het eind van het pad waar ik uitkwam.”Met betrekking tot het remmen heeft [eiser] verklaard:
“Als je abrupt remt, dan sta je waarschijnlijk binnen twee meter wel stil. Ik zou zelfs zeggen binnen een meter. Dit is afhankelijk van de snelheid.”De kantonrechter leidt uit deze verklaringen van [eiser] af dat [eiser] toen hij [gedaagde] zag – dat was volgens [eiser] op het moment dat hij bij de lantaarnpaal was – is gaan remmen en mogelijk binnen één of twee meter stil stond. De exacte plaats waarop [eiser] stil is komen te staan kan niet worden vastgesteld. Kijkend naar de foto moet [eiser] iets na het tweede paaltje, gezien vanaf de lantaarnpaal, stil zijn komen te staan, dus zeer dichtbij de plek waar [gedaagde] ten val is gekomen. Dit is te laat. Het had op de weg van [eiser] gelegen om met lagere snelheid over het pad te steppen en zijn snelheid bij het naderen van de kruising eerder te matigen, omdat [eiser] bekend was in de omgeving en wist – of had moeten weten – dat hij een kruising naderde die door het aanwezige elektriciteitshuisje onoverzichtelijk was. Hierbij is ook van belang dat [eiser] reed op een pad dat niet geschikt was voor zich snel verplaatsend verkeer. Dit kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat het pad smal is – volgens [eiser] zo’n 1.20 meter breed – en dat naast het pad een speeltuin is waar – zo heeft [eiser] verklaard tijdens de mondelinge behandeling – geregeld kinderen spelen. Ook heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er naast het pad een verkeersbord staat waaruit volgt dat het verboden is om honden te laten poepen. Hieruit volgt dat het pad wordt gebruikt door voetgangers die daar (onder meer) hun hond uitlaten. Het verweer van [eiser] dat op dit pad vaker zou worden gestept – wat daar ook van zij –, maakt niet dat het pad daarvoor bedoeld of geschikt is. Dit maakt ook dat [gedaagde] er niet op bedacht had hoeven zijn dat uit dit pad een bestuurder van een elektrische step met aanzienlijke snelheid zou komen. [eiser] heeft zich door de onoverzichtelijke kruising met aanzienlijke snelheid te naderen zodanig gedragen dat [gedaagde] hierdoor is geschrokken en is gevallen. [eiser] heeft onvoldoende rekening gehouden met de hem bekende omstandigheden van deze wegen en paden. Dit gedrag is gevaarzettend en kan [eiser] geheel worden toegerekend.