ECLI:NL:RBMNE:2025:2601

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
24/5151
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming op basis van de kindregeling in het kader van de Wet herstel toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) heeft ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft eiseres ambtshalve een tegemoetkoming van € 8.000,- toegekend. Eiseres is van mening dat dit bedrag ontoereikend is om de werkelijke immateriële schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 behandeld, maar partijen hebben zich afgemeld voor de zitting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en legt uit dat de kindregeling niet bedoeld is om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de situatie van eiseres voor ogen heeft gehad en dat de forfaitaire tegemoetkoming van € 8.000,- dwingendrechtelijk is geformuleerd. Er is geen ruimte om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. Eiseres kan geen beroep doen op de hardheidsclausule, omdat deze niet van toepassing is op de hoogte van de tegemoetkoming. De rechtbank wijst ook de verzoeken om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten of handelingen. De uitspraak benadrukt dat de kindregeling bedoeld is als steun voor kinderen en niet als compensatie voor geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5151

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

Dienst Toeslagen, kantoor [kantoor]

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de tegemoetkoming die zij op grond van artikel 2.12 van de Wet herstel toeslagen (de kindregeling) heeft ontvangen.
2. Met het besluit van 24 oktober 2023 heeft Dienst Toeslagen eiseres ambtshalve een tegemoetkoming van € 8.000,- toegekend op grond van de kindregeling. Met de bestreden besluiten van 25 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is Dienst Toeslagen bij het besluit gebleven.
3. Dienst Toeslagen heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de tegemoetkoming van € 8.000,- die op basis van de kindregeling aan eiseres is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is er gebeurd?
7. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen ten onrechte teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van Dienst Toeslagen in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en is een hersteloperatie gestart. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor de kinderen van gedupeerde ouders een kindregeling is opgezet. Deze is opgenomen in Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht.
8. Eiseres is kind van een gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Daarom heeft eiser, naast een brief met erkenning hiervan, ook een tegemoetkoming ontvangen van € 8.000,-, op basis van de kindregeling.
De vergoeding voor eiseres
9. Eiseres voert aan dat de tegemoetkoming van € 8.000,- die zij heeft ontvangen, ontoereikend is om de werkelijke immateriële schade die zij heeft geleden te vergoeden. Eiseres wijst op de brief van de Kinderombudsman en de Nationale ombudsman van 26 januari 2023 (waar in wordt gegaan op onderwijsmogelijkheden, problematische schulden en erkenning voor kinderen). Ook wijst eiseres op de reactie van de staatssecretaris hierop (bij brief van 8 maart 2023), die aangeeft dat er oog zal zijn voor de persoonlijke omstandigheden via de brede ondersteuning. Er is echter geen sprake van oog voor de persoonlijke omstandigheden van eiseres, ook niet in deze procedure. Van een herstelprocedure kan geen sprake zijn als de bedragen in de kindregeling zijn gemaximeerd. Daar komt bij dat eiseres zich zelf niet kan aanmelden bij de Commissie Werkelijke Schade. Volgens eiseres had de hardheidsclausule moeten worden toegepast, omdat toepassing van artikel 2.12 van de Wht leidt tot een uitkomst van onbillijke aard. Daarnaast is de berekening van de immateriële schadevergoeding niet juist. Er moet worden aangesloten bij het strafrechtelijke kader van € 130,- per dag, wat ook wordt toegepast bij onrechtmatig verblijf in een politiecel.
Geen afwijking van de forfaitaire tegemoetkoming
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht volgt dat de forfaitaire tegemoetkoming in geval van eiseres € 8.000,- bedraagt.
11. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er ruimte is om af te wijken van de wettelijke bepalingen van de Wht. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 2.12 van de Wht dwingendrechtelijk is geformuleerd. De tekst van de bepaling waarin aan kinderen in verschillende leeftijdscategorieën de bijbehorende forfaitaire bedragen worden toegekend, laat geen ruime om in bijzondere gevallen een uitzondering te maken. De Wht is een wet in formele zin. Bij een wet in formele zin kan alleen in uitzonderlijke gevallen en als – kort gezegd – het gaat om een omstandigheid of gevolg die de wetgever niet heeft voorzien bij de totstandkoming van de wet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen. [1]
12. In de Memorie van Toelichting van de Wht [2] is het volgende opgenomen:

Het kabinet wil kinderen perspectief en toekomst teruggeven. Er is daarom voor gekozen om een vaste financiële tegemoetkoming toe te kennen en om geen onderscheid te maken in geleden leed. Uitgangspunt van de kindregeling is namelijk de situatie van kinderen op dit moment. In samenspraak met de kinderen is een indeling per leeftijdsfase gemaakt omdat de financiële behoeften van kinderen en jongeren hiermee samenhangen. Alle kinderen en jongeren die in hetzelfde leeftijdscohort vallen, hebben recht op de kindregeling en krijgen een even grote tegemoetkoming, ongeacht de duur van het leed en de omvang van de financiële benadeling van de ouders. De vergoeding is bedoeld als steun in de rug en als basis voor herstel.”

Zoals eerder aangegeven wil het kabinet met de kindregeling kinderen een steun in de rug geven voor een nieuwe start. De kindregeling is niet bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een tegemoetkoming. De compensatie die de aanvrager (rechtbank: kinderopvangtoeslag of dienst partner) ontvangt is ter compensatie bedoeld voor het hele gezin. Als de verstrekte tegemoetkoming niet dekkend is voor de werkelijke geleden schade kan de aanvrager, namens het gezin, een aanvraag doen bij de Belastingdienst toeslagen” [3]
13. De rechtbank overweegt dat de kindregeling dus niet is bedoeld om schade of schulden te compenseren, maar als een eerste tegemoetkoming. Daarmee is duidelijk dat de wetgever ook gevallen als die van eiseres voor ogen heeft gehad bij het maken van de wet. Op basis van de verhalen van kinderen van gedupeerde, met daarbij een dialoog, reflectie en analyse, is de kindregeling tot stand gekomen. [4] Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 2.12 van de Wht in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel of een ander rechtsbeginsel, dat de toepassing van dit artikel achterwege moet worden gelaten.
14. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de situatie van eiseres voor ogen heeft gehad. De wetgever heeft blijkens de Memorie van Toelichting uitdrukkelijk overwogen dat de kindregeling niet bedoeld was als compensatie voor geleden schade of schulden. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om een vaste tegemoetkoming aan kinderen te geven ongeacht het leed dat is geleden. Voorzover de compensatie van de ouder niet dekkend is, kan de ouder voor de schade die het gezin heeft geleden, een aanvraag doen bij de Commissie Werkelijke Schade. Het is daarom ook niet aan de rechtbank om een bedrag aan immateriële schadevergoeding vast te stellen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
12.
Voor zover eiseres een vergelijking heeft getrokken met de schadevergoeding die in het strafrecht wordt toegekend overweegt de rechtbank dat het bedrag van € 130,- per dag geldt voor onrechtmatige detentie. Daarvan is hier geen sprake. Een vergelijking met de bedragen die in het strafrecht gebruikelijk zijn, gaat reeds daarom niet op.
De hardheidsclausule
15. Eiseres doet een beroep op de hardheidsclausule van artikel 9.1 van de Wht. Daarin wordt namelijk artikel 2.10 genoemd als artikel waarvan kan worden afgeweken als de toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres voert aan dat artikel 2.10 van de Wht vervolgens verwijst naar artikel 2.12 van de Wht en dat daarom de hardheidsclausule ook op artikel 2.12 van de Wht ziet.
16. Artikel 2.10. van de Wht bepaalt wie in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en artikel 2.12. van de Wht bepaalt de hoogte van de uit te keren bedragen. In artikel 9.1, eerste lid, van de Wht is opgesomd van welke artikelen kan worden afgeweken, maar in dit artikel wordt artikel 2.12 van de Wht niet genoemd. Dat in artikel 2.10 van de Wht verwezen wordt naar artikel 2.12 van de Wht betekent niet dat de hardheidsclausule de mogelijkheid biedt om ook van artikel 2.12. van de Wht af te wijken. De hardheidsclausule geeft een mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De hardheidsclausule biedt daarom geen mogelijkheid om af te wijken van de hoogte van de tegemoetkoming.
Verzoek persoonlijk dossier
17. Eiseres stelt verder dat de persoonsdossiers van zijn ouders tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in haar zaak behoren en deze stukken daarom aan haar overgelegd hadden moeten worden door Dienst Toeslagen.
18. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak niet gaat om de werkelijke schade die eiseres heeft geleden en wat er in de betreffende jaren precies is gebeurd ten aanzien van de kinderopvangtoeslag. Bij de kindregeling gaat het om een ambtshalve toekenning van een forfaitaire tegemoetkoming, omdat eiseres kind is van een gedupeerde ouder. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle op deze zaak betrekking hebbende stukken door Dienst Toeslagen aangeleverd. De persoonsdossiers van de ouders vallen daar niet onder. De rechtbank merkt daarnaast op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om Dienst Toeslagen te verplichten om een kopie van dat dossier aan eiseres te verstrekken.
19. Eiseres stelt dat Dienst Toeslagen het persoonsdossier op grond van artikel 15 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) had moet overleggen. Het dossier van de ouders vormt geen onderdeel van het dossier van eiseres. Dienst Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 15 AVG geen grondslag biedt om het persoonlijk dossier van de ouders aan eiseres te overleggen.
Hoorzitting
20. Voor zover eiseres aanvoert dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase nu Dienst Toeslagen niet kan afwijken van de hoogte van de tegemoetkoming, volgt de rechtbank haar niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er wel van een volledige heroverweging in de bezwaarfase gebleken. Dienst Toeslagen verricht een heroverweging op basis van het wettelijke kader avn de Wht. Hieruit blijkt volgens de rechtbank geen vooringenomenheid.
Discriminatiecompensatie
21. Eiseres voert tot slot aan, onder verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag [5] , dat Dienst Toeslagen geen rekening heeft gehouden met discriminatie. Eiseres verzoekt de rechtbank om nader beleid te bepalen, omdat discriminatie in het geval van eiseres niet alleen arbeidsrechtelijke gevolgen heeft gehad, maar ook haar leven kapot heeft gemaakt en haar zijn jeugd heeft ontnomen.
22. De rechtbank merkt hierover op dat het niet aan haar is om nader beleid op te gaan stellen hoe Dienst Toeslagen hieromtrent moet gaan beslissen.
23. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af. Ten eerste omdat er in deze procedures geen sprake is van onrechtmatige besluiten, onrechtmatige handelingen in het kader van de besluitvorming of het niet tijdig nemen van besluiten, zoals is vereist in artikel 8:88 van de Awb. Daarnaast zijn de verzoeken op geen enkele manier onderbouwd; eiseres heeft niet onderbouwd waarom in haar geval sprake is van discriminatie en dat zij als minderjarige hiervan arbeidsrechtelijke gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de hoogte van de tegemoetkoming aan eiseres op grond van artikel 2.12. Wht niet verandert. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
2.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 30 en 31.
3.De Commissie Werkelijke schade.
4.Kamerstukken II 2021/22, 36 161, nr. 3, p. 25.