ECLI:NL:RBMNE:2025:2611

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/16/585017 / FO RK 24-1443
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijfplaats van minderjarige in het kader van ouderschapsconflict

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De aanvraag tot wijziging van de hoofdverblijfplaats is ingediend via de informele rechtsingang op 15 november 2024. De minderjarige, die bij de vader woont, heeft de wens geuit om bij de moeder te gaan wonen. De rechtbank heeft de ouders uitgenodigd om hun mening te geven over deze wens. De kinderrechter heeft de zaak op 15 april 2025 met gesloten deuren behandeld, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om bij de vader te blijven wonen, ondanks haar wens om bij de moeder te gaan wonen. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere beslissing van de rechtbank Overijssel, die de hoofdverblijfplaats bij de vader heeft vastgesteld, niet lichtvaardig is genomen en dat er onvoldoende vertrouwen is dat de moeder het contact met de vader kan waarborgen. De kinderrechter heeft ook geen aanleiding gezien om een bijzondere curator te benoemen, omdat dit de situatie voor [minderjarige] zou kunnen verergeren. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om samen hulpverlening in te schakelen voor [minderjarige] en om samen met school te overleggen over haar behoeften. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die rust en duidelijkheid nodig heeft in haar situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/585017 / FO RK 24-1443
Beschikking van 30 mei 2025naar aanleiding van de op 15 november 2024 ingekomen aanvraag via de informele rechtsingang als bedoeld in artikel 1:377g van het Burgerlijk Wetboek (BW) van:
in de zaak van:
[minderjarige] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
wonende in [woonplaats 1] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.S.M. Oude Breuil,
[moeder] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. van Lierop-Snuif.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 15 november 2024 de brief ontvangen die [minderjarige] met behulp van de Kinder- & Jongerenrechtswinkel heeft gestuurd.
1.2.
Op 20 december 2024 heeft [minderjarige] in een gesprek met de kinderrechter gesproken over deze brief. [minderjarige] heeft daarna nog een tijdje nagedacht over hoe zij wilde dat het verder zou gaan met deze procedure. Op 2 februari 2025 heeft [minderjarige] laten weten dat zij de procedure voort wil zetten. Op 16 februari 2025 heeft [minderjarige] een e-mail gestuurd waarin zij haar wens nogmaals uitlegt aan de kinderrechter.
1.3.
In een brief van 13 maart 2025 heeft de rechtbank de ouders ingelicht over het gesprek met [minderjarige] en hen uitgenodigd voor een zitting om hun mening over de wensen van [minderjarige] aan de rechtbank te vertellen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is voor deze zitting uitgenodigd.
1.4.
De rechtbank heeft van de ouders de volgende stukken ontvangen:
  • de e-mail met bijlagen van de vader van 30 maart 2025;
  • de e-mail van de moeder van 8 april 2025;
  • de brief met bijlagen van de vader, ontvangen op 10 april 2025.
1.5.
Op 15 april 2025 heeft de rechtbank de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld (de zitting). Daarbij waren de ouders aanwezig met hun advocaten, en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.6.
De rechtbank heeft daarna nog de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de moeder met bijlagen van 22 april 2025;
  • de brief van de vader van 28 april 2025.

2.Waar de procedure over gaat

De feiten
2.1.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2.
Zij hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over haar nemen.
2.3.
Sinds 2014 zijn er verschillende procedures tussen de ouders geweest. In haar beschikking van 16 maart 2021 heeft de rechtbank Overijssel beslist dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft die beslissing op 4 november 2021 bekrachtigd.
2.4.
[minderjarige] verblijft eens per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond bij de moeder.
De aanvraag van [minderjarige]
2.5.
[minderjarige] heeft de kinderrechter gevraagd om haar hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. Zij mist haar leven in [woonplaats 2] en ze voelt zich niet thuis in [woonplaats 1] . Bij de vader thuis doet ze niets goed en wordt er niets met haar gedaan. Ook vindt ze dat de moeder haar beter kan helpen met school.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De kinderrechter zal geen gebruik maken van haar ambtshalve bevoegdheid om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen, of om een bijzondere curator te benoemen. Dat betekent dat [minderjarige] bij de vader blijft wonen en dat zij eens per twee weken een weekend naar de moeder blijft gaan. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Juridisch kader
3.2.
Op grond van de artikelen 1:377g en 1:253a BW kan de rechter, als haar blijkt dat de minderjarige van twaalf jaar of ouder hierop prijs stelt, ambtshalve beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
Het belang van [minderjarige]
3.3.
Hoewel de wens van [minderjarige] duidelijk is, vindt de kinderrechter het niet in haar belang om haar hoofdverblijfplaats (opnieuw) te wijzigen. Zoals hiervoor besproken zijn er meerdere procedures gevoerd tussen de ouders. Dat had er vooral mee te maken dat de verstandhouding tussen de ouders slecht was en dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] daardoor niet goed tot stand kwam. [minderjarige] heeft daar veel last van (gehad) en heeft om die reden zelfs een tijd onder toezicht gestaan. Uiteindelijk heeft de rechtbank Overijssel beslist dat het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] van de moeder naar de vader, de enige manier is om ervoor te zorgen dat [minderjarige] met beide ouders contact kan hebben. Sindsdien heeft [minderjarige] inderdaad met beide ouders contact: zij woont bij de vader en gaat eens per twee weken een weekend naar de moeder.
3.4.
De kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen in dat [minderjarige] nog steeds met beide ouders (onbelast) contact kan hebben, als zij de hoofdverblijfplaats nu bij de moeder zal bepalen. Het verleden heeft namelijk uitgewezen dat de moeder het contact met de vader niet heeft kunnen waarborgen toen [minderjarige] bij haar woonde. De rechtbank Overijssel heeft de beslissing om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] om die reden te wijzigen niet lichtvaardig genomen. De moeder stelt dat het te wijten was aan de houding van de vader dat het toen niet goed ging met [minderjarige] en dat de omgang niet goed verliep. Maar hoewel de vader vast een aandeel in de situatie heeft gehad, zijn alle stukken die de moeder ter onderbouwing van die stelling heeft overgelegd, al meegewogen in het oordeel van de rechtbank Overijssel van 16 maart 2021. Met andere woorden, ondanks die stukken is toch de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. Uit deze stukken kan de kinderrechter dus nu niet de conclusie trekken dat de moeder in staat zal zijn om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te waarborgen. Omgekeerd heeft de praktijk laten zien dat de vader dit andersom wel kan: [minderjarige] heeft de afgelopen vier jaar volgens de zorgregeling contact gehad met de moeder.
3.5.
Daar komt bij dat de kinderrechter de indruk heeft dat de wens van [minderjarige] (ook) is ingegeven door het loyaliteitsconflict waar zij zich in bevindt. [minderjarige] heeft daar hulp voor gehad van een orthopedagoog, maar die hulpverlening is nooit afgerond. De orthopedagoog heeft gezegd dat [minderjarige] enorm klem zit. Zelfs zo klem, dat zij haar niet verder kan helpen. Zo volgt bijvoorbeeld uit de verslagen van de orthopedagoog dat [minderjarige] zich zorgen maakt om het verdriet van de mensen in [woonplaats 2] als ze naar de vader gaat, en dat [minderjarige] terughoudender wordt in het gesprek zodra het over ‘ [woonplaats 2] ’ gaat. De orthopedagoog heeft de ouders geadviseerd om meer specialistische hulpverlening in te zetten, maar dat is de ouders tot op heden niet gelukt. Het lukt hen namelijk niet om samen een hulpvraag te formuleren voor [minderjarige] .
3.6.
Uit al deze omstandigheden volgt dat het op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is dat er rust en duidelijkheid komt, en dat zij hulp krijgt bij het omgaan met deze situatie. Voor haar moet vaststaan dat haar hoofdverblijf bij de vader is en dat het contact met de moeder blijft bestaan zoals de vastgestelde zorgregeling heeft bepaald. De kinderrechter vindt het bovendien te belastend voor [minderjarige] om nu opnieuw van woonplaats te moeten wisselen. De moeder stelt zelf dat de wisseling van het wonen bij de moeder naar de vader destijds een grote impact had op [minderjarige] . Zij moest toen wisselen van gezinssysteem, huis, omgeving, school en vriendinnen. [minderjarige] woont inmiddels al weer vier jaar bij de vader. Weer een wisseling van hoofdverblijfplaats betekent dat [minderjarige] dit nogmaals door moet maken. De kinderrechter vindt dit niet haar belang, zeker nu zij net in de brugklas zit en het nog niet zo goed gaat op school.
Geen bijzondere curator
3.7.
De kinderrechter ziet ook geen aanleiding om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] , zoals verzocht door de moeder. Het is namelijk al helder dat [minderjarige] klem zit doordat er al zo lang aan haar wordt getrokken. Dat blijkt uit de verslagen van de orthopedagoog. Door nu een bijzondere curator te benoemen die opnieuw met [minderjarige] haar wens gaat bespreken, bestaat het risico dat [minderjarige] (nog meer) het gevoel krijgt dat de beslissing bij haar ligt en dat zij moet kiezen. Dit terwijl het juist belangrijk is dat [minderjarige] de boodschap krijgt dat zij niet hoeft te kiezen tussen de ouders. Bovendien is de kinderrechter van oordeel, zoals hiervoor besproken, dat de situatie moet blijven zoals die nu is. Een onderzoek door een bijzondere curator heeft daarom geen meerwaarde.
Hoe nu verder?
3.8.
Het voorgaande neemt niet weg dat [minderjarige] deze wens heeft en dat zij verdriet heeft van de situatie. De kinderrechter vindt het daarom van groot belang dat de ouders samen hulpverlening inschakelen voor [minderjarige] . De ouders kunnen daarvoor de hulpvraag gebruiken die de orthopedagoog heeft geformuleerd in haar verslag, namelijk dat er specifieke begeleiding gericht op scheidingsproblematiek en loyaliteit ingezet moet worden. Het is dan aan de betrokken behandelaar om te kijken wat er eventueel verder nodig is voor [minderjarige] . De kinderrechter gaat er van uit dat beide ouders in het belang van [minderjarige] deze hulpvraag bij een professional neer zullen leggen en vervolgens de adviezen van deze professional daarin verder zullen volgen.
3.9.
Daarnaast is het van belang dat ouders samen met school in overleg gaan over wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft er namelijk last van dat het niet goed gaat op school, maar de ouders hebben een andere visie en andere aanpak als het gaat om het oplossen van deze problemen. School kan de ouders adviseren, waarbij het dan opnieuw belangrijk is dat de ouders zich voegen naar de adviezen die dan gegeven worden om verdere discussie te voorkomen en om [minderjarige] te laten zien dat zij beiden hetzelfde willen voor haar.
Brief aan [minderjarige]
3.10.
Tot slot vindt de kinderrechter het belangrijk de ouders te laten weten dat aan [minderjarige] gelijk met de beschikking een brief is gestuurd, waarin de beslissing is uitgelegd. In die brief is het volgende opgenomen:
“Beste [minderjarige] ,
Het is al weer een tijd geleden dat wij elkaar gesproken hebben op de rechtbank en dat we contact hebben gehad via de mail. In mijn laatste e-mail van 13 maart 2025 heb ik jou laten weten dat ik jou na de zitting met je ouders weer een bericht zou sturen om jou mijn beslissing te vertellen. Daarom stuur ik jou nu deze brief.
Mijn beslissing is dat je bij je vader blijft wonen. De situatie blijft dus zoals die nu is. Ik zal hierna uitleggen waarom ik die beslissing neem.
Op 15 april 2025 was de zitting met je ouders en iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. Zoals ik eerder al zei, nodigen we altijd iemand van de Raad voor de Kinderbescherming uit als het over kinderen gaat. Op de zitting heb ik verteld dat jij graag bij je moeder in [woonplaats 2] wil wonen. Je moeder staat achter jouw wens. Je vader heeft verteld dat hij wel naar je heeft geluisterd en dat je deze gevoelens mag hebben, maar dat hij denkt dat het beter is als je bij hem blijft wonen.
Een van de redenen waarom je vader denkt dat het beter is als je bij hem blijft wonen, is dat het vroeger niet goed ging met de omgang tussen jou en je vader toen je nog bij je moeder woonde. Die situatie wil hij niet meer. Net als je moeder, wil je vader jou graag blijven zien. Maar dat lukte niet toen je bij je moeder woonde. Dat is ook de reden dat de rechter van de rechtbank in Almelo in 2021 heeft besloten dat je bij je vader moest gaan wonen. Want nu je bij je vader woont, zie je je moeder wel. Hierdoor heb je met allebei je ouders contact, en dat is heel belangrijk voor kinderen. Maar als ik nu zou beslissen dat je weer bij je moeder gaat wonen, ben ik bang dat je je vader niet of heel weinig meer zal zien. Ik heb er namelijk nog geen vertrouwen in dat het jouw moeder dit keer wel lukt om ervoor te zorgen dat je je vader blijft zien. En ik vind dat wel heel erg belangrijk voor jou (en voor je vader).
Ik begrijp wel echt dat de situatie lastig is voor jou. Ik heb jou goed gehoord toen je vertelde dat je je leven en de mensen in [woonplaats 2] mist. Ik denk alleen niet dat terug verhuizen naar [woonplaats 2] alles voor jou gaat oplossen. Ik denk dat het vooral lastig is voor jou dat je (misschien heb je dat zelf nu niet eens goed door) het gevoel hebt dat je moet kiezen tussen jouw ouders en dat de beslissing over waar je woont bij jou ligt. Maar dat is niet zo. Ik beslis dat het voor jou het beste is dat je bij je vader blijft wonen. Op die manier hoef je niet tussen je ouders te kiezen en kun je ze allebei blijven zien. Verder zou ik het ook niet goed voor je vinden als je weer een grote verandering in je leven moet doormaken. En dat is wat er zou gebeuren als je terug verhuist naar [woonplaats 2] . Dan moet je opnieuw wisselen van huis, school en vriendinnen. Dat was vier jaar geleden zwaar voor jou heb ik van jouw ouders begrepen. Ik denk dat het juist goed is dat jij nu rust en duidelijkheid hebt. De keuze ligt niet (meer) bij jou, het is bepaald door de rechtbank. Ik verwacht niet dat jij dit nu al zo voelt. Ik heb daarom tegen jouw ouders gezegd dat zij samen moeten kijken of zij hulp kunnen inschakelen voor jou om de situatie een plek te kunnen geven.
Ik begrijp dat dit niet de beslissing is die je had gehoopt. Maar dit is wel de beslissing die ik het beste vind voor jou. Ik wens je veel succes op school en ik hoop dat mijn beslissing je rust en duidelijkheid zal geven.”
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
maakt geen gebruik van haar ambtshalve bevoegdheid om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. R.M. Maliepaard, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. L.A. Nettekoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!