ECLI:NL:RBMNE:2025:2662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/5046
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-uitkering wegens schending inlichtingenplicht met betrekking tot onroerend goed in Turkije

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar dat sinds 2010 een AIO-uitkering ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), beroep ingesteld tegen de intrekking en terugvordering van hun AIO-uitkering. De Svb heeft op 11 juli 2023 besloten de AIO-uitkering van eisers in te trekken met terugwerkende kracht tot 2 mei 2012, en heeft een bedrag van € 25.245,68 teruggevorderd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de vermogenssituatie van eisers, waarbij bleek dat zij onroerend goed in Turkije bezitten, wat zij niet hadden gemeld. Na bezwaar van eisers heeft de Svb op 13 juni 2024 het bezwaar ongegrond verklaard, maar de terugwerkende kracht beperkt tot tien jaar, waardoor een bedrag van € 23.153,- werd teruggevorderd voor de periode van juli 2013 tot juni 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door het bezit van onroerend goed in Turkije niet te melden. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat het recht op AIO-uitkering niet kan worden vastgesteld, gezien de schending van de inlichtingenplicht. Eisers hebben in beroep geen overtuigende argumenten aangedragen om de motivering van de Svb te weerleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb bij de afweging van belangen geen dringende redenen heeft hoeven aannemen om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.J. Faber),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding

1. Bij besluit van 11 juli 2023 heeft de Svb de bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers ingetrokken vanaf
2 mei 2012. Verder heeft de Svb de AIO-uitkering over de periode van mei 2012 tot en met juni 2023 teruggevorderd tot een bedrag van € 25.245,68.
2. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend.
3. Bij beslissing op bezwaar van 13 juni 2024 heeft de Svb dit bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij is besloten dat de terugwerkende kracht wordt beperkt tot tien jaar. Als gevolg hiervan wordt de AIO-uitkering over de periode juli 2013 tot en met juni 2023 ingetrokken en wordt een bedrag van € 23.153,- teruggevorderd.
4. Eisers hebben tegen het besluit van 13 juni 2024 beroep ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de Svb. Verder is verschenen [dochter], de dochter van eisers.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eisers zijn getrouwd en ontvangen vanaf 2010 een AIO-uitkering van de Svb. Naar aanleiding van het langdurig en frequent verblijf van eisers in het buitenland is door de Svb een onderzoek gestart naar de vermogenssituatie van eisers. Het onderzoek heeft zich gericht op vermogen van eisers in de vorm van onroerende zaken in Turkije. Op 17 februari 2023 is het kadaster in Turkije geraadpleegd waarbij is gebleken dat eisers eigenaar zijn van 16 percelen landbouwgrond en één woning met tuin.
7. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden omdat zij geen melding hebben gemaakt van het bezit van onroerend goed in Turkije. De Svb heeft aan het primaire besluit een taxatierapport van een erkende taxateur van 26 maart ten grondslag gelegd waaruit blijkt dat de waarde van het onroerend goed is getaxeerd op een bedrag van € 17.272,-.Volgens de Svb is, naar aanleiding van de door eisers in de bezwaarfase overgelegde stukken, gebleken dat zij beschikten over nog meer kavels dan die bij de Svb bekend en getaxeerd zijn. Deze kavels zijn bij opbod verkocht en met de opbrengst is op 20 oktober 2014 een schuld afbetaald. Daarnaast is in bezwaar gebleken dat eisers beschikken over een perceel waar gewassen (tarwe en rogge) wordt verbouwd. Eisers moeten daarom redelijkerwijs kunnen beschikken over de opbrengsten van de gewassen. De Svb komt tot de conclusie dat het recht op een AIO-uitkering niet is vast te stellen. Er is daarom terecht een bedrag teruggevorderd van € 23.153,-. Volgens de Svb is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
8. Eisers verwijzen in beroep naar de gronden van bezwaar. Daarnaast stelt eiser dat hij in 2014 failliet is verklaard vanwege een schuldenlast van meer dan € 100.000,-. Er is toen bezit geveild om de schuld te kunnen afbetalen. Nadien heeft een familielid een stukje grond teruggekocht. De marktwaarde van deze grond is minimaal te noemen. Nooit is het bezit van eisers hoger geweest dan de vrijgestelde waarde. Eisers zijn van mening dat de Svb bezig is op een manier die doet denken aan de toeslagenaffaire. Eisers zijn hoogbejaard en hebben, mede gelet op hun gezondheidssituatie, een AIO-uitkering nodig. Het bestreden besluit is volgens eisers in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
9. De hier te beoordelen periode is de periode van juli 2013, de datum met ingang waarvan de AIO-uitkering is ingetrokken, tot en met juni 2023.
10. Niet in geschil is dat de onroerende zaken in de te beoordelen periode op naam van eisers stonden geregistreerd en dat eisers hiervan geen melding hebben gemaakt bij de Svb. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden.
11. De vraag is vervolgens of het recht van eisers op een AIO-uitkering nog is vast te stellen. De rechtbank stelt vast aan deze zaak een uitvoerig dossier ten grondslag ligt waarbij door partijen veel stukken zijn uitgewisseld. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaargronden van eisers gemotiveerd weerlegd en is een gewijzigde motivering opgenomen naar aanleiding van de door eisers in bezwaar overgelegde stukken. Eisers hebben in beroep nagelaten om (met stukken) te onderbouwen waarom de motivering van de Svb in het bestreden besluit niet juist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat die motivering onvoldoende of onjuist is. Ook hebben eisers ter zitting geen duidelijkheid gegeven over de situatie en zijn er verklaringen afgelegd die vragen oproepen. Zo hebben eisers ter zitting verklaard dat de percelen geen waarde hebben terwijl de door eisers ingeschakelde taxateur de waarde van de percelen, blijkens het taxatierapport van 15 november 2023, heeft getaxeerd op een bedrag van € 13.790-. Ook hebben eisers verklaard over een faillissementsbeslag. Onduidelijk is gebleven op welke percelen dit beslag betrekking had. Bovendien hebben eisers verklaard dat het faillissement beëindigd in 2014, terwijl de taxaties van de percelen in 2023 hebben plaatsgevonden. Ook over de opbrengsten van de gewassen is door eisers geen duidelijkheid gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het recht van eisers op een AIO-uitkering niet is vast te stellen.
12. De Svb is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw. Echter, als daartoe dringende redenen bestaan, dan kan de Svb besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de Pw. Een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan [1] .
13. De rechtbank is van oordeel dat de Svb bij afweging van de betrokken belangen geen dringende redenen heeft hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Van belang is dat de Svb de terugwerkende kracht heeft beperkt tot tien jaar. Dat de gevolgen van de terugvordering in financiële of sociale zin onevenredig zwaar op eisers drukken, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Verder is van belang dat de Svb in het kader van de invordering onderzoek doet naar de draagkracht van eisers. Ter zitting is gebleken dat er inmiddels met eisers een aflossingsregeling is getroffen. Het bestreden besluit is daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2195).