In deze zaak heeft eiseres op 1 november 2023 een remigratie-uitkering aangevraagd voor terugkeer naar Turkije, welke aanvraag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 15 maart 2024 is afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de Svb heeft bij het bestreden besluit van 3 september 2024 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 31 maart 2025 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de Svb aanwezig waren.
Eiseres, geboren in Bulgarije en met de Turkse nationaliteit, heeft in beroep aangevoerd dat de wetswijziging in 2014 heeft geleid tot een beperktere definitie van 'land van herkomst', wat onevenredig nadeel voor haar zou veroorzaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Remigratiewet specifiek is ontworpen voor personen die in het land van herkomst zijn geboren en dat de wetgever bewust heeft gekozen voor deze beperking. De rechtbank concludeert dat eiseres niet tot de doelgroep behoort, aangezien zij niet in Turkije is geboren en de aanvraag terecht is afgewezen.
De rechtbank heeft ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op basis van informatie van de Svb mocht verwachten dat haar aanvraag zou worden ingewilligd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter M.E.A. Braeken en is openbaar uitgesproken op 23 april 2025.