ECLI:NL:RBMNE:2025:2744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/4721
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze zaak heeft eiser op 11 juli 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade. De aanvraag was op 5 december 2022 door de Dienst Toeslagen bevestigd. Op 22 juli 2024 heeft de Dienst Toeslagen een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat de Dienst Toeslagen inmiddels een besluit heeft genomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft in deze procedure. Dit besluit was op 31 januari 2024 genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het procesbelang van eiser is komen te vervallen, omdat er geen gronden meer zijn tegen het alsnog genomen besluit van de Dienst Toeslagen.

De rechtbank heeft daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de Dienst Toeslagen veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich en is openbaar uitgesproken op 11 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en

Dienst Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld op 11 juli 2024, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade. Bij brief van 5 december 2022 is de ontvangst van de aanvraag bevestigd door verweerder.
Op 22 juli 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
2. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen en dat hij geen procesbelang meer heeft in deze procedure. Dit besluit heeft eiser afgelopen januari ontvangen. De gemachtigde van verweerder heeft verklaard dat het besluit op 31 januari 2024 is genomen en dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat het beroep niet tijdig terecht is ingesteld. Er zijn verder geen gronden gericht tegen het alsnog genomen besluit.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 31 december 2024 alsnog heeft beslist op de aanvraag van eiser. Dit betekent dat het procesbelang van eiser bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen.
4. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, omdat het beroep niet tijdig terecht is ingesteld. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [3] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 907,-.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.