ECLI:NL:RBMNE:2025:2800

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
UTR 24/5885
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 15 april 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking van de Dienst Toeslagen inzake de kinderopvangtoeslag, maar stelde dat er niet tijdig op haar bezwaar was beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling op 27 augustus 2024 was verzonden en op 28 augustus 2024 door verweerder was ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk en gegrond was, omdat verweerder in gebreke was gebleven. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 453,50 en het griffierecht van € 51,- vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5885

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Boukich),
en

Dienst Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 19 september 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.
Partijen zijn gevraagd of zij gehoord willen worden op een zitting. Geen van partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht. [1] Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de met het beroepschrift meegestuurde ingebrekestelling niet door hem is ontvangen en het beroep derhalve niet ontvankelijk is. Eiseres heeft hierop gereageerd en een uitdraai van de verzendadministratie overgelegd. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. Uit de verzendadministratie blijkt namelijk dat de ingebrekestelling aangetekend is verzonden naar het juiste postadres van verweerder op
27 augustus 2024. Uit de door de rechtbank geverifieerde track en trace gegevens van de verzending blijkt dat deze vervolgens op 28 augustus 2024 is bezorgd waarbij voor ontvangst getekend. De bezorging vond weliswaar om onverklaarbare redenen plaats op een ander postadres van verweerder, maar het had op zijn weg geleden dit door te sturen nu het wel aan de juiste bestuursorgaan en aan het juiste postadres was gericht.
3. Naar aanleiding van de door eiseres overgelegde stukken stelt de rechtbank vast dat verweerder op 28 augustus 2024 in gebreke is gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 12 september 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 26 maart 2025 [4] uitspraak gedaan. De Afdeling heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar een nadere beslistermijn van zestig weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit op bezwaar is verstreken, realistisch is. In geval ten tijde van de uitspraak al zestig weken zijn verstreken na ommekomst van de beslistermijn op bezwaar, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. De rechtbank sluit zich volledig aan bij dit oordeel van de Afdeling en hoe zij hiertoe is gekomen. Voor de overwegingen verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling.
7. Voor deze zaak betekent dit het volgende. Het bezwaarschrift van eiseres is door verweerder ontvangen op 19 september 2023, de bezwaartermijn liep tot 11 oktober 2023. De beslistermijn om op dit bezwaar te beslissen verliep op 14 februari 2024. Sindsdien zijn meer dan 60 weken verstreken. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend moet maken.
8. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 250,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijn niet haalt met een maximum van € 37.500,-. Ook hier sluit de rechtbank zich bij aan.
Bestuurlijke dwangsom
9. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [5]
10. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
13. De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten om een kopie van het dossier aan eiseres te verstrekken, zoals door haar gevraagd. Het verstrekken van het dossier is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb. Met een beroep dat erop is gericht om verweerder te bewegen een besluit in de zin van de Awb te nemen, kan eiseres dus niet afdwingen dat verweerder het dossier verstrekt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.