ECLI:NL:RBMNE:2025:2844

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
FT RK 25-455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een akkoord in het kader van de WHOA met overwegingen over stemtermijn en MKB-schuldeisers

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland het homologatieverzoek van de besloten vennootschap [verzoekster] B.V. goedgekeurd. Het akkoord, dat gericht is op de sanering van een totale schuldenlast van ruim € 7 miljoen, werd aangeboden in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). De rechtbank oordeelde dat de schuldeisers op de juiste wijze waren geïnformeerd over het akkoord en de procedure, ondanks enkele onregelmatigheden, zoals de eenzijdige verlenging van de stemtermijn. De rechtbank concludeerde dat deze verlenging de belangen van de schuldeisers niet had geschaad, aangezien de stemmen van de Nederlandse en Duitse Belastingdienst alsnog werden meegenomen in de stemming, wat leidde tot instemming in alle klassen. De rechtbank constateerde ook enkele tekortkomingen in de informatievoorziening en klassenindeling, maar oordeelde dat deze fouten de uitkomst van de stemming niet hadden beïnvloed. De nakoming van het akkoord werd voldoende gewaarborgd door een kapitaalstorting en een kredietfaciliteit van de aandeelhouder. De rechtbank benadrukte dat er geen andere weigeringsgronden waren en dat het akkoord een betere uitkomst bood dan een faillissement.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Toezicht – meervoudige kamer
Vonnis op grond van artikel 383 Faillissementswet (Fw)
rekestnummer: FT RK 25-455
uitspraakdatum: 12 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
statutair gevestigd te [.] ,
verzoekster,
hierna te noemen: “ [verzoekster] ”,
advocaten: mr. C.L.P.J. Crombag, mr. D. Klein Velderman en mr. M. Zentveldt te Amersfoort.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak wordt het door [verzoekster] aangeboden akkoord gehomologeerd (goedgekeurd). De schuldeisers zijn op de juiste wijze geïnformeerd over het akkoord en de procedure, ondanks enkele onregelmatigheden. Hoewel de stemtermijn eenzijdig en in principe onterecht is verlengd, zijn de belangen van de schuldeisers hierdoor niet geschaad. De later ontvangen stemmen van de Nederlandse en Duitse Belastingdienst werden hierdoor meegenomen, wat leidde tot instemming in alle klassen. De rechtbank oordeelt dat, gezien de omstandigheden en het uitblijven van protest van andere schuldeisers, het niet nodig was een observator te benoemen. Er is ook geen sprake van benadeling van schuldeisers door deze verlenging.
1.2.
Daarnaast heeft de rechtbank enkele tekortkomingen in de informatievoorziening en klassenindeling vastgesteld. De keuze voor de peildatum van 10 oktober 2024 was niet objectief onderbouwd en de informatie over betalingen aan gelieerde partijen na die datum was onvolledig. Ook werd een aandeelhouder onterecht in de MKB-klasse geplaatst. Deze fouten hebben de uitkomst van de stemming echter niet beïnvloed en zijn deels gecorrigeerd. De rechtbank concludeert dat de nakoming van het akkoord, mede door een kapitaalstorting en een toegezegde kredietfaciliteit van de aandeelhouder, voldoende is gewaarborgd. Omdat er geen andere weigeringsgronden zijn, wordt het homologatieverzoek goedgekeurd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure volgt uit:
- de startverklaring, gedeponeerd ter griffie op 11 oktober 2024,
- het stemverslag, gedeponeerd ter griffie op 13 mei 2025,
- het verzoekschrift van 12 mei 2025,
- de beschikking van 19 mei 2025,
- de brief van [verzoekster] van 22 mei 2025,
- de brief van [verzoekster] van 28 mei 2025,
- de aanvullende stukken van [verzoekster] van 6 juni 2025,
- de spreekaantekeningen van de zijde van [verzoekster] .
2.2.
De rechtbank heeft op 25 mei 2025 aangekondigd op welke onderwerpen zij nader wenst te worden voorgelicht. Het verzoek is op 4 juni 2025 middels een videoverbinding behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [A] , (indirect) bestuurder van [verzoekster] ,
- mr. C.L.P.J. Crombag, advocaat,
- mr. D. Klein Velderman, advocaat,
- mr. M. Zentveldt, advocaat,
- [B] , [onderneming 1] ,
- [C] , [onderneming 1] ,
- [D] , [onderneming 1] ,
- mr. [E] , gemachtigde, namens [onderneming 2] B.V.
2.3.
Aangezien het akkoord is aangeboden in het kader van een openbare akkoordprocedure heeft de rechtbank verzoekster erop gewezen dat zij ingevolge artikel 370 lid 4 Fw de griffier van de rechtbank Den Haag onverwijld dient te verzoeken in de registers, bedoeld in de artikelen 19 en 19a Fw, en in de Staatscourant melding te maken van de gegevens, bedoeld in artikel 24 IVO [1] . Op 30 mei 2025 heeft publicatie in het WHOA-register plaatsgevonden.

3.De feiten

De organisatie

3.1.
[verzoekster] is een onderneming die zich bezig houdt met de verkoop van speelgoed. [verzoekster] richt zich zowel op de consumentenmarkt als op de
zakelijke markt, met name kinderdagverblijven.
3.2.
[verzoekster] begon in 2012 als een speelgoedwinkel in [plaats 1] en een online winkel. Vervolgens zijn winkels geopend in [plaats 2] (2019), [plaats 3] (2020) en [plaats 4] (2021). Naast de verkoop via haar eigen platformen verkoopt [verzoekster] haar producten ook via diverse online marktplaatsen. Per 1 januari 2024 zijn de winkels in [plaats 3] en [plaats 2] via een activa transactie verkocht aan de besloten vennootschap [onderneming 3] B.V. (“ [onderneming 3] ”)
3.3.
Bestuurder en aandeelhouder van [verzoekster] is de besloten vennootschap [onderneming 4] B.V. (“ [onderneming 4] ”). Deze vennootschap wordt bestuurd door de heer [A] . Bij [verzoekster] zijn 13 FTE werkzaam. [verzoekster] maakt deel uit van een groep van vennootschappen:
3.4.
[verzoekster] werd aanvankelijk gefinancierd door [onderneming 3] , de besloten vennootschap [onderneming 10] B.V. en [onderneming 4] . Deze financiering is in 2022 overgenomen door [onderneming 4] . Zij heeft een achtergestelde geldlening verstrekt aan [verzoekster] van ongeveer € 3,8 miljoen. Daarnaast heeft [verzoekster] door middel van crowdfunding financiering gekregen voor de overname van de winkels in [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] (€ 173.000). [verzoekster] heeft een langlopende verplichting aan de Nederlandse Belastingdienst en buitenlandse Belastingdiensten van ongeveer € 800.000 en een geldlening van de heer [F] (€ 50.000). [verzoekster] heeft tot slot een beperkte kredietfaciliteit bij Rabobank.
Financiële situatie
3.5.
[verzoekster] had vlak voor de coronapandemie de fysieke speelgoedwinkels in [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 4] gekocht. Deze winkels kregen tijdens de coronapandemie te maken met verplichte winkelsluitingen waardoor de omzet achterbleef. Voor de coronapandemie was de brutomarge stabiel op ongeveer 46%. Gedurende de coronapandemie gingen online marktplaatsen hogere kosten in rekening brengen. De online verkopen hebben hierdoor plaatsgevonden tegen lagere marges. [verzoekster] heeft vervolgens moeten investeren in technologie om de online verkoopkanalen efficiënt te beheren en de noodzakelijke marge te kunnen realiseren. [verzoekster] kon geen aanspraak maken op coronaregelingen, zoals NOW en TVL. [verzoekster] heeft te maken gekregen met stijgende kosten van energie, huur en personeel. Dit heeft de financiële druk op [verzoekster] verder verhoogd. Daarnaast blijft de omzet achter op verwachtingen als gevolg van lagere consumentenbestedingen. De combinatie van voormelde omstandigheden heeft gezorgd voor een oplopende schuldenlast en grote liquiditeitsdruk.
3.6.
[verzoekster] heeft verschillende maatregelen genomen om haar onderneming te herstructureren. Het pand in [plaats 1] is verkocht in 2022. De winkels in [plaats 2] en [plaats 3] zijn verkocht. [verzoekster] heeft haar operationele efficiëntie verbeterd, waardoor de winstgevendheid op online verkopen is verhoogd. [verzoekster] heeft haar voorraden aanzienlijk verlaagd (van € 1,5 miljoen in 2022 naar € 590.000 in 2024) en de omloopsnelheid van haar voorraden verbeterd (van 100 dagen in 2022 naar 63 dagen in 2023). Het aantal leveranciers is omlaag gebracht van 140 naar ongeveer 40. De openingstijden van de winkels zijn aangepast, in lijn met het veranderde koopgedrag van de consument. Het personeelsbestand kon met 11 FTE worden teruggebracht. Dit heeft geleid tot een kostenbesparing van € 710.000 per jaar. Vanaf maart 2025 heeft [verzoekster] ook de winkel in [plaats 4] gesloten. Ten tijde van de behandeling van het onderhavige homologatieverzoek had [verzoekster] nog één fysieke locatie. Op deze locatie is een speelgoedwinkel gevestigd voor particulieren en een ‘showroom’ voor de verkoop aan de zakelijke markt (kinderdagverblijven).
3.7.
[verzoekster] is niet in staat de opgebouwde schuldenpositie (belastingachterstanden, schuld aan [onderneming 4] , crowdfunding en achterstanden bij crediteuren) af te lossen. De aan deze schulden verbonden verplichtingen zorgen ervoor dat er liquiditeitstekorten zullen ontstaan, oplopend tot ruim € 1,8 miljoen in oktober 2026.
Waardering
3.8.
De liquidatiewaarde van [verzoekster] is berekend op een bedrag van € 105.000. Hierbij is uitgegaan van een uitverkoop in faillissement met een verwachte duur van ongeveer zes weken. In het taxatierapport [2] heeft de taxateur vermeld dat de voorraad wordt opgeslagen in een magazijn van de besloten vennootschap [onderneming 11] B.V. (“ [onderneming 11] ”). De bestuurder heeft ter plaatse aangegeven welk gedeelte van de voorraad aan [onderneming 11] en aan [verzoekster] toebehoort. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat de voorraden administratief en fysiek gescheiden zijn.
3.9.
[onderneming 1] heeft een reorganisatiewaarde van [verzoekster] berekend (DCF-methode). De waardering heeft plaatsgevonden per 30 september 2024. De reorganisatiewaarde is berekend op € 1.008.000. De waardering gaat uit van een vrije kasstroom over de periode vanaf het waarderingsmoment tot en met 2027 van achtereenvolgens € 5.000, € 60.000, € 217.000 en € 187.000. De groei over de restperiode is 2%. De cashflow zal in werkelijkheid lager uitvallen. De EBITDA 2024 is uitgekomen op € 571.000 negatief ten opzichte van een geprognosticeerde EBITDA van € 166.000 negatief.

4.Het akkoord en de stemming

4.1.
[verzoekster] heeft op 24 februari 2025 een eerste concept van het akkoord toegezonden aan schuldeisers. Met het akkoord beoogt [verzoekster] een totale schuldenlast te saneren van ruim € 7 miljoen. Dit is de schuldenpositie van [verzoekster] per 10 oktober 2024, waarbij niet de factuurdatum maar de datum van het aangaan van een verplichting doorslaggevend is.
4.2.
Het akkoord gaat uit van de volgende klassenindeling en aanbod aan schuldeisers:
Klasse
Vordering
Aanbod
Uitkering (jaar 1)
A. Rabobank
€ 48.041
lening 2 jaar 7% rente
€ 5.364,58
B. Belastingdienst NL
€ 828.373
20% in 12 termijnen
€ 165.674,60
C. Gemeente [gemeente]
€ 3.732
15%
€ 559,80
D. Leveranciers EVB
€ 31.251
100%
€ 31.251,00
E. MKB
€ 185.782
20%
€ 37.156,40
F. MKB gelieerd
€ 571.977
20% in 12 termijnen
€ 114.395,40
G. Concurrent
€ 1.424.639
10%
€ 142.463,90
H. Concurrent gelieerd
€ 140.673
10% in 12 termijnen
€ 14.067,30
I. Achtergesteld ( [onderneming 4] )
€ 3.832.507
0%
€ -
Totaal
€ 7.066.975
€ 510.932,98
4.3.
Voor de financiering van het akkoord is een bedrag van € 300.000 beschikbaar. Dit bedrag wordt door [onderneming 4] beschikbaar gesteld in de vorm van een storting op haar aandelen.
MKB-schuldeisers
4.4.
In klasse E en F zijn schuldeisers opgenomen die voldoen aan het criterium van MKB-schuldeisers. In klasse F zijn, anders dan in klasse E, gelieerde schuldeisers opgenomen. Dit zijn:
- [onderneming 11] , met een vordering van € 450.445,90,
- [onderneming 4] , met een vordering van € 108.197,50 en
- de bestuurder van [verzoekster] met een vordering van € 13.334,00.
4.5.
[onderneming 11] is een groothandel in speelgoed en levert aan [verzoekster] . De aandelen in het kapitaal van [onderneming 11] worden gehouden door de besloten vennootschap [onderneming 12] B.V. De bestuurder van [verzoekster] houdt alle aandelen in het kapitaal van [onderneming 12] . Hij is ook bestuurder van [onderneming 11] .
4.6.
De vordering van [onderneming 11] is ontstaan doordat zij speelgoed aan [verzoekster] heeft geleverd. De koopprijs van de voorraden werd niet voldaan, maar in rekening courant geboekt. In de balans van [verzoekster] werd de vordering van [onderneming 11] opgenomen als kortlopende ‘overige’ schuld.
4.7.
De vordering van de bestuurder heeft betrekking op achterstallige managementvergoedingen en voorgeschoten huurbetalingen.
Schuldeisers buiten het akkoord
4.8.
Bij het akkoord is opgave gedaan van alle schuldeisers die buiten het akkoord zijn gehouden. [3] In deze bijlage is een lijst opgenomen van dwangcrediteuren en schuldeisers met een vordering lager dan € 500. In de bijlage wordt toegelicht waarom deze schuldeisers buiten het akkoord zijn gelaten.
4.9.
In voormelde bijlage staat niet vermeld dat de aandelen van [onderneming 4] niet in het akkoord worden betrokken. Dit wordt wel vermeld onder punt 5.28. van het akkoord:
Klasse J (Aandeelhouder)
5.28
In deze klasse is [onderneming 4] B.V. ingedeeld, in haar hoedanigheid van 100% aandeelhouder van [verzoekster] B.V. Naast het feit dat [onderneming 4] B.V. geen enkele uitkering zal ontvangen op haar achtergestelde vordering (zie par. 5.26), heeft zij zich bereid verklaard om, indien het Akkoord gehomologeerd wordt, een kapitaalstorting van EUR 300.000 op haar aandelen te doen teneinde de nakoming en uitvoering van het Akkoord mogelijk te maken. Zie ook par. 8.2. Daarnaast zal de heer [A] (oprichter en CEO) via [onderneming 4] B.V. aan [verzoekster] verbonden blijven, en zal hij ook na homologatie zijn kennis, ervaring en netwerk ter beschikking blijven stellen aan [verzoekster] . De heer [A] is sinds de oprichting de drijvende kracht achter [verzoekster] , en vervult daarin een onmisbare een centrale rol.
5.29
[onderneming 4] B.V. zal haar aandelen in [verzoekster] behouden.
4.10.
Vorderingen ontstaan na 10 oktober 2024 (peildatum) worden niet in het akkoord betrokken. Deze vorderingen zullen volledig worden voldaan. Dit staat niet expliciet in (de bijlage bij) het akkoord vermeld. [verzoekster] heeft in de brief van 28 mei 2025 en ter zitting een lijst gegeven van schulden die na de peildatum werden voldaan. [verzoekster] heeft onder meer facturen ontvangen (en deels betaald) van [onderneming 11] voor geleverde goederen (€ 113.068,23) en [onderneming 4] voor doorbelaste huur en management fee (€ 80.076,50).
Stemtermijn
4.11.
[verzoekster] heeft het akkoord op 27 maart 2025 aan de schuldeisers toegezonden, met het verzoek daarop uiterlijk op 11 april 2025 te reageren.
4.12.
Op 11 april 2025 (20.22 uur) heeft [verzoekster] aan alle schuldeisers bericht dat de stemperiode met enkele dagen werd verlengd, namelijk tot en met 15 april 2025. Op dat moment hadden de Nederlandse Belastingdienst en de Duitse Belastingdienst nog niet met het akkoord ingestemd. Op het moment dat de stemtermijn werd verlengd hadden hierdoor de klassen B en G niet ingestemd.
4.13.
In de brief van 28 mei 2025 en ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht waarom zij de stemtermijn heeft verlengd. De reden hiervoor was dat de (Nederlandse) Belastingdienst op de laatste dag van de (oorspronkelijke) stemtermijn telefonisch liet weten weliswaar vóór het akkoord te zullen stemmen, maar haar stem niet te kunnen formaliseren binnen de stemtermijn omdat de ‘tweede fiatteur’ op die dag niet werkzaam was. Om de Belastingdienst alsnog de gelegenheid te geven om mee te stemmen, is de stemtermijn met twee werkdagen verlengd. In de verlengde stemtermijn hebben de Nederlandse Belastingdienst (€ 828.373) in klasse B en de Duitse Belastingdienst (€ 499.400,89) in klasse G alsnog met het akkoord ingestemd.
4.14.
Op 22 april 2025 heeft [verzoekster] het stemverslag aan de schuldeisers gezonden. Dit verslag werd op 13 mei 2025 ter griffie gedeponeerd.
Klasse
Aantal
Gestemd
Voor
Bedrag voor
% vóór
A. Rabobank
1
1
1
€48.041
100,00%
B. Belastingdienst NL
1
1
1
€828.373
100,00%
C. Gemeente [gemeente]
1
1
1
€3.732
100,00%
D. Leveranciers EVB
11
9
9
€28.963
92,68%
E. MKB
23
22
21
€182.024
97,98%
F. MKB gelieerd
3
3
3
€571.977
100,00%
G. Concurrent
105
77
65
€1.062.923
74,61%
H. Concurrent gelieerd
5
5
5
€140.673
100,00%
I. Achtergesteld ( [onderneming 4] )
1
1
1
€3.832.507
100,00%
4.15.
De uitslag van de uitgestelde stemming is dat alle klassen hebben ingestemd met het akkoord.

5.Het verzoek

5.1.
[verzoekster] vraagt om homologatie van het akkoord. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
5.2.
[verzoekster] heeft het akkoord zorgvuldig voorbereid en aan alle schuldeisers voorgelegd op zodanige wijze dat de in artikel 384 Fw genoemde afwijzingsgronden niet aan het verzoek tot homologatie in de weg kunnen staan.
Oproeping van de schuldeisers
5.3.
[verzoekster] heeft de bij het akkoord betrokken schuldeisers onverwijld geïnformeerd over de voor hen relevante ontwikkelingen ten aanzien van de homologatie procedure. Voor de buitenlandse schuldeisers geldt dat is voldaan aan artikel 54 IVO. De beslissing op het homologatieverzoek kwalificeert als opening van de procedure in de zin van dit artikel.
5.4.
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat aan de buitenlandse schuldeisers een begeleidende e-mail in het Engels is toegezonden met het akkoord als bijlage in het Nederlands. Aan de schuldeisers is de vraag gesteld of zij het akkoord anderstalig wilden ontvangen. Daarop zijn geen verzoeken binnengekomen.
Klassenindeling en stemtermijn
5.5.
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank, heeft [verzoekster] de aanspraak van [onderneming 4] teruggebracht van 20% naar 10%. Het meerdere wordt conform de rangorde naar evenredigheid verdeeld over de overige klassen, die daardoor 2,6% meer zullen ontvangen dan het eerder voorgestelde percentage. Alle betrokken schuldeisers zijn hierover geïnformeerd. [verzoekster] benadrukt dat deze onjuiste classificatie redelijkerwijs niet tot een andere stemuitslag had kunnen leiden.
5.6.
[onderneming 11] heeft goederen geleverd aan [verzoekster] en zij is geen aandeelhouder van [verzoekster] . [onderneming 11] is MKB-schuldeiser en heeft daarom recht op 20%. Het is nooit de bedoeling geweest dat [onderneming 11] een financiering zou verstrekken aan [verzoekster] . [onderneming 11] heeft goederen geleverd aan [verzoekster] die administratief als rekening-courant geboekt onder kortlopende schulden. [verzoekster] voegt daaraan nog toe dat zij [onderneming 11] bewust in een aparte klasse van schuldeisers heeft geplaatst – klasse F, gelieerde MKB-schuldeisers – om beïnvloeding van de stemming binnen een klasse te voorkomen.
5.7.
Voor verlenging van de stemtermijn bestaat geen wettelijke grondslag, maar er is ook geen wettelijke bepaling waaruit blijkt dat dit niet zou zijn toegestaan. De stemtermijn is alleen verlengd, omdat voor de schriftelijke bevestiging van de instemming van de Belastingdienst twee handtekeningen waren vereist. [verzoekster] had er geen rekening mee gehouden dat de Duitse Belastingdienst in de verlengde termijn zou instemmen. Het is niet de bedoeling geweest om met de verlenging van de stemtermijn te voorkomen dat de rechtbank een observator zou benoemen.
Nakoming van het akkoord
5.8.
De nakoming van het akkoord is voldoende gewaarborgd. Dat blijkt onder meer uit de financieringstoezegging door [onderneming 4] van € 300.000 en het ingediende Rapport Reorganisatiewaarde, waarvan een liquiditeitsprognose met saneringseffecten deel uitmaakt. Verder heeft [onderneming 4] toegezegd eventuele tekorten te zullen aanzuiveren.
5.9.
Tot slot stelt [verzoekster] dat de steun van alle klassen onderstreept dat het akkoord breed wordt gedragen en dat het een betere uitkomst biedt dan een faillissement.

6.De beoordeling

6.1.
Blijkens de gedeponeerde startverklaring heeft [verzoekster] gekozen voor een openbare akkoordprocedure. [verzoekster] is statutair gevestigd in [.] en houdt kantoor in [plaats 5] . De openbare akkoordprocedure buiten faillissement is opgenomen in bijlage A van de IVO. Dit maakt dat deze rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 IVO, bevoegd is deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verzoekster] in Nederland ligt. De rechtbank is op grond van artikel 369 lid 8 Fw relatief bevoegd het verzoek in behandeling te nemen.
6.2.
Alle klassen hebben voor het akkoord gestemd, zodat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek tot homologatie. [4]
6.3.
Er zijn geen stemgerechtigden die hebben gevraagd om afwijzing van het homologatieverzoek. Dit betekent dat het akkoord alleen zal worden getoetst aan de algemene afwijzingsgronden. [5]
Oproeping van de schuldeisers
6.4.
De rechtbank moet beoordelen of is voldaan aan de verplichting het akkoord voor te leggen aan de stemgerechtigde schuldeisers [6] en de verplichting de stemgerechtigde schuldeisers in kennis te stellen van de beschikking waarbij de datum en het tijdstip voor de homologatiezitting is bepaald. [7]
6.5.
Een mededeling over de aanvang van de WHOA-procedure werd op 21 mei 2025, en daarmee tijdig, door [verzoekster] aangeboden aan de griffier van de rechtbank Den Haag en op 30 mei 2025 gepubliceerd in het WHOA-register.
6.6.
Omdat in dit geval sprake is van een openbare procedure, moet bij het oproepen van schuldeisers acht worden geslagen op de relevante bepalingen uit de IVO. De inhoud en vorm van de kennisgeving aan schuldeisers, moet – naast praktisch uitvoerbaar – gericht zijn op een adequate bescherming van de belangen van de buitenlandse schuldeisers. [verzoekster] heeft op 27 maart 2025 per e-mail de betrokken buitenlandse schuldeisers geïnformeerd en het akkoordvoorstel met hen gedeeld. Op 20 mei 2025 heeft [verzoekster] de buitenlandse schuldeisers in kennis gesteld van de beschikking van de rechtbank van 19 mei 2025 waarbij de dag is vastgesteld waarop het homologatieverzoek zal worden behandeld en [verzoekster] heeft hen opgeroepen voor de behandeling daarvan. Van alle buitenlandse schuldeisers, behalve de Belastingdienst Denemarken, is een reactie ontvangen. Voor de Belastingdienst Denemarken geldt dat zij werd benaderd via het éénloketsysteem (OSS) op een e-mailadres dat is opgenomen op de website van de Europese Commissie. De buitenlandse schuldeisers ontvingen de correspondentie in de Engelse of Duitse taal. Het akkoord zelf werd niet vertaald, maar een vertaling was op aanvraag beschikbaar. Geen van de schuldeisers heeft om een vertaling van het akkoord gevraagd.
6.7.
De conclusie uit het voorgaande is dat de schuldeisers op de juiste wijze in kennis zijn gesteld van de inhoud van het akkoord en de verdere procedure.
Verlenging van de stemtermijn
6.8.
In artikel 384 lid 2 sub b en c Fw staat dat de rechtbank een akkoord weigert op het moment dat niet is voldaan aan de in artikel 381 Fw voorgeschreven stemprocedure. In deze wetsbepaling staat niets over verlenging van de stemtermijn. Er is ook geen andere bepaling in de Faillissementswet opgenomen over een verlenging van de stemtermijn. Dit betekent dat de vraag of de verlenging van de stemtermijn een weigering van het homologatieverzoek tot gevolg moet hebben, moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 384 lid 2 sub i Fw.
6.9.
In artikel 384 lid 2 sub i Fw is bepaald dat een homologatieverzoek om ‘andere redenen’ kan worden geweigerd. Deze open norm wordt ingevuld op basis van de bedoeling van de andere in artikel 384 Fw opgesomde weigeringsgronden, waarbij telkens rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, de belangen van de schuldenaar, de weigerende schuldeisers en de schuldeisers die met het akkoord hebben ingestemd.
6.10.
De stemming geschiedt per klasse en op een wijze zoals bepaald door [verzoekster] . Bij het bepalen van de stemuitslag wordt alleen rekening gehouden met daadwerkelijk binnen de stemtermijn uitgebrachte stemmen. De schuldenaar moet hiervan een verslag opstellen en dit uiterlijk binnen zeven dagen ter kennis brengen van de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders. [8] Op basis van dit verslag kunnen schuldeisers hun positie bepalen met betrekking tot de homologatie. Gelet hierop worden na sluiting van de stemming uitgebrachte stemmen niet meegenomen bij het bepalen van de vereiste meerderheid voor de aanname van het akkoord. [9]
6.11.
[verzoekster] heeft in dit geval de stemtermijn verlengd. Dit is in beginsel niet toegestaan. Het is weliswaar voorstelbaar dat de schuldenaar een akkoord aanbiedt en dat vervolgens, na onderhandeling met de schuldeisers, besloten wordt tot een langere stemtermijn. Dit betekent echter dat het akkoord moet worden aangepast. Een voorwaarde is daarbij steeds dat de schuldenaar uiteindelijk een definitief akkoord aan de stemgerechtigde schuldeisers en aandeelhouders zal moeten voorleggen. [10] Is eenmaal een definitief akkoord voorgelegd, met mededeling aan alle schuldeisers van de stemtermijn, dan kan die termijn uitsluitend worden verlengd als alle schuldeisers daarmee hebben ingestemd of daarvoor door de rechtbank een voorziening wordt getroffen. [11]
6.12.
Een akkoord waarbij de stemtermijn eenzijdig verlengd is, is in beginsel oneerlijk tot stand gekomen. In de eerste plaats omdat het akkoordproces is gebaseerd op collectieve besluitvorming. Door de stemtermijn te wijzigen, wordt afbreuk gedaan aan de mogelijkheid voor schuldeisers om gezamenlijk hun positie te bepalen. In de tweede plaats omdat het verlengen van de stemtermijn afbreuk doet aan de mogelijkheid voor schuldeisers om individueel hun positie ten aanzien van de homologatie te bepalen op basis van een gelijk speelveld. De schuldenaar zou de extra tijd kunnen gebruiken om met specifieke schuldeisers verder te onderhandelen over de inhoud of uitleg van akkoordbepalingen. Tot slot geldt dat een verlenging van de stemtermijn aan de aanbieder van het akkoord een oneigenlijk middel zou geven om druk op de besluitvorming aan de zijde van de schuldeisers uit te oefenen. Een stemtermijn moet redelijk zijn; de rechtbank toetst dit. Wanneer de stemtermijn zonder tussenkomst van de schuldeisers of de rechter kan worden verlengd, kan de schuldenaar in de verleiding komen om eerst een korte (onredelijke termijn) te stellen en vervolgens die termijn te verlengen als een homologatieverzoek noodzakelijk blijkt.
6.13.
Beoordeeld moet worden of de belangen van de schuldeisers door de verlenging van de stemtermijn daadwerkelijk zijn geschaad. Als moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke stemtermijn, geldt dat de stemmen van de Nederlandse en Duitse Belastingdienst te laat zijn uitgebracht. Het gevolg hiervan is dat klassen B en G niet met het akkoord hebben ingestemd. Dit heeft twee gevolgen: ten eerste dat de rechtbank een beslissing had moeten nemen over de aanstelling van een observator en ten tweede dat de weigerende schuldeisers uit klasse G mogelijk een beroep hadden kunnen doen op een schending van de rangorde. [12]
6.14.
[verzoekster] heeft in het verzoekschrift weliswaar gemeld dat de stemtermijn verlengd is, maar de redenen hiervoor heeft zij niet genoemd. Daarmee heeft [verzoekster] de rechtbank de mogelijkheid ontnomen om te beoordelen of – op basis van de specifieke omstandigheden van het geval – de benoeming van een observator nodig was geweest. Over het aanstellen van een observator kan in dit specifieke geval het volgende worden opgemerkt. Het is denkbaar dat de rechtbank afziet van het aanstellen van een observator. Hierbij is van belang dat de aanstelling van een observator de nodige kosten met zich brengt. Met name wanneer een stem na het verstrijken van de stemtermijn wordt ontvangen, maar voordat het stemverslag wordt opgemaakt, en daardoor alsnog alle klassen met het akkoord hebben ingestemd, kan aanleiding bestaan om van de benoeming van een observator af te zien. [13] Deze beslissing zal steeds worden genomen op basis van een weging van alle omstandigheden van het geval en – gelet op de taak van de observator – met inachtneming van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers.
6.15.
In dit geval is niet gebleken dat weigerende schuldeisers daadwerkelijk een afwijzingsverzoek wilden doen. Een aanwijzing daarvoor is dat de weigerende schuldeisers een zienswijze hadden kunnen indienen, maar dit niet hebben gedaan. De schuldeisers zijn op 11 april 2025 over de verlenging van de stemtermijn geïnformeerd, maar ook toen heeft geen enkele schuldeisers daartegen geprotesteerd. Gelet op de omstandigheden van het geval, is aannemelijk dat de rechtbank had afgezien van de benoeming van een observator. Van daadwerkelijk nadeel voor de schuldeisers is op dit punt dus geen sprake.
6.16.
Het is niet aannemelijk dat er schuldeisers uit klasse G zijn die een beroep hadden willen doen op een schending van de rangorde. Het akkoord heeft een breed draagvlak en de weigerende schuldeisers hebben zich gedurende de homologatieprocedure in het geheel niet gemeld. In de stukken bij het akkoord zijn ook geen aanwijzingen gevonden dat er schuldeisers zijn geweest die een beroep hebben willen doen op de aanvullende weigeringsgronden. Ook op dit punt is dus geen sprake geweest van nadeel voor een of meer schuldeisers.
6.17.
[verzoekster] heeft niet om oneerlijke redenen besloten tot het verlengen van de stemtermijn. Het ging [verzoekster] uitsluitend om een tweede handtekening te krijgen van de Nederlandse Belastingdienst. Die had, zo is ter zitting ook door [onderneming 1] bevestigd, telefonisch al met het akkoord ingestemd voordat de oorspronkelijke stemtermijn was verstreken. Dat de Duitse Belastingdienst tijdens de verlenging alsnog heeft ingestemd, is uitsluitend toeval geweest. Vast staat dat [verzoekster] geen enkele intentie had om schuldeisers te benadelen.
6.18.
Op basis van de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval bestaat daarom geen aanleiding het homologatieverzoek te weigeren in verband met de verlenging van de stemtermijn.
Informatie
6.19.
In artikel 375 lid 1 Fw is voorgeschreven dat het akkoord alle informatie moet bevatten die de stemgerechtigde schuldeisers (en aandeelhouders) nodig hebben om een geïnformeerd oordeel over het akkoord te kunnen vormen, waaronder in elk geval de in dat artikellid genoemde gegevens. Wanneer schuldeisers of aandeelhouders vinden dat de informatie onvoldoende is, zullen zij over het algemeen tegen het akkoord stemmen of zich van stemming onthouden.
6.20.
Op grond van artikel 375 lid 2 onder c Fw moet bij het akkoord een opgave zitten van schuldeisers of aandeelhouders die niet onder het akkoord vallen.
6.21.
De wettelijke regeling voor een onderhands akkoord schrijft geen specifieke datum voor waarop schulden moeten worden gefixeerd. [14] Dit betekent dat een schuldenaar zelf een peildatum kan hanteren in het akkoord. Wanneer dit gebeurt, kiest de schuldenaar er in feite voor om een deel van de schulden buiten het akkoord te houden en deze schuldeisers dus volledig te voldoen. De wet stelt hier eisen aan. De schuldenaar is verplicht om nauwkeurig aan te geven welke schuldeisers of aandeelhouders niet onder het akkoord vallen, hetzij bij naam, hetzij per categorie. Er moet een duidelijke toelichting worden gegeven waarom bepaalde schuldeisers niet door het akkoord worden geraakt. Dit is belangrijk, omdat schuldeisers op basis hiervan kunnen vaststellen of er een gerechtvaardigde reden is voor een ongelijke behandeling van schuldeisers van gelijke rang. Zonder deze informatie weten schuldeisers niet of zij een beroep kunnen doen op de bijzondere weigeringsgrond in artikel 384 lid 4 Fw.
6.22.
Vanuit een praktisch oogpunt is het gebruik van een peildatum begrijpelijk. Een onderneming moet immers weten hoe groot de te saneren schuldenlast precies is en hoeveel financiering daarvoor nodig is. Zonder een vast punt is dit lastig te bepalen. Deze praktische overweging is echter niet voldoende om de vereiste transparantie jegens schuldeisers te beperken. Het hanteren van een door de onderneming zelf gekozen peildatum, zonder voldoende inzicht te geven in de consequenties van die keuze, is gevoelig voor misbruik. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat na de peildatum verplichtingen ontstaan aan gelieerde partijen die, puur vanwege de gekozen datum, niet door het akkoord worden geraakt. Dit kan leiden tot een oneerlijk akkoord waarin sommige schuldeisers onterecht niet door het akkoord worden geraakt.
6.23.
In het akkoord van [verzoekster] is als peildatum 10 oktober 2024 gehanteerd. Enige objectieve grond voor de keuze van deze datum blijkt niet uit het akkoord of het verzoekschrift. Vorderingen die toevalligerwijs zijn ontstaan na de peildatum worden volledig voldaan. In dit geval zijn na de peildatum ook vorderingen ontstaan (en deels voldaan) van aan de bestuurder gelieerde partijen. Deze informatie is voor de schuldeisers in dit specifieke geval van belang, omdat de aandeelhouder het akkoord financiert met als onderbouwing dat zij een (financiële) bijdrage levert aan de totstandkoming van het akkoord. De aandeelhouder financiert een bedrag van € 300.000, maar heeft (indirect) na de peildatum ongeveer € 180.000 ontvangen. Daarnaast is het volledig voldoen van betalingen aan gelieerde partijen op basis van een willekeurig gekozen peildatum een potentiële doorbreking van de rangorde. [15] Deze informatie is van belang voor schuldeisers om hun stem te bepalen.
6.24.
Wanneer deze informatie wel was verstrekt, was de uitkomst van de stemming niet anders geweest. Daarbij is van belang dat tegenover de betalingen die aan gelieerde partijen zijn gedaan, goederen werden geleverd en huur werd genoten. De betalingen zijn gedaan in het kader van het bij [verzoekster] reguliere omloopproces waarin voortdurend nieuwe handelscrediteuren ontstaan en worden voldaan zonder dat de omvang van het werkkapitaal wijzigt. [verzoekster] heeft voldoende duidelijk gemaakt dat met name [onderneming 11] als een van de leveranciers geld zou ontvangen na de peildatum. De tekortkoming in de informatieverplichting uit artikel 375 lid 2 onder c Fw heeft daarom geen gevolgen.
Klassenindeling
6.25.
De in het akkoord gehanteerde klassenindeling moet voldoen aan de vereisten van artikel 374 Fw. In artikel 374 lid 2 Fw is een regeling opgenomen voor de indeling van schuldeisers in een zogenaamde MKB-klasse, die als uitgangspunt minimaal 20% op hun vordering moeten ontvangen. Deze regeling is bij amendement aan de WHOA-regeling toegevoegd. In het kader van de parlementaire behandeling is duidelijk gemaakt dat de in dit artikellid vervatte regeling bewust is beperkt tot de kleinere MKB-schuldeisers die leverancier zijn van de schuldenaar of een vordering hebben uit hoofde van onrechtmatige daad, zodat onder meer ‘rechtspersonen binnen de groep die onderling financiering verstrekken’ en ‘aandeelhouders die ook een concurrente vordering hebben op de schuldenaar’ hier niet onder vallen. [16]
6.26.
[verzoekster] heeft een aparte klasse ingericht voor aan haar gelieerde MKB-schuldeisers (klasse F). In deze klasse heeft [verzoekster] een vordering geplaatst van haar aandeelhouder: [onderneming 4] . [onderneming 4] is, gelet op de hiervoor genoemde wetsgeschiedenis, geen MKB-schuldeiser.
6.27.
Het voorgaande heeft echter niet een andere uitkomst van de stemming tot gevolg gehad, zodat deze tekortkoming op zichzelf niet een weigering van de homologatie tot gevolg heeft. [17] [verzoekster] had de gelieerde MKB-schuldeisers namelijk in een aparte klasse opgenomen.
6.28.
Een gevolg van deze fout is wel dat [verzoekster] op onjuiste gronden aan [onderneming 4] heeft aangeboden een gedeelte van 20% van de schulden te voldoen. In het akkoord is [verzoekster] hierover voldoende transparant geweest, zodat niet kan worden gesproken van een tekortkoming in de informatieverplichting. Geen van de schuldeisers heeft aanleiding gezien om op deze grond tegen het akkoord te stemmen. Daarnaast heeft [verzoekster] , naar aanleiding van vragen van de rechtbank op dit punt, haar aanspraak teruggebracht tot 10%. Het meerdere wordt alsnog verdeeld onder de andere schuldeisers.
6.29.
Voor [onderneming 11] geldt het volgende. [onderneming 11] is geen aandeelhouder van [verzoekster] . De vraag is of zij behoort tot de in de wetsgeschiedenis genoemde uitzondering voor ‘rechtspersonen binnen de groep die onderling financiering verstrekken’. [onderneming 11] is gelet op de omvang van haar vordering in relatie tot de vorderingen van andere leveranciers in feite een financier van [verzoekster] . [onderneming 11] heeft haar vorderingen nooit opgeëist en de schuld aan [onderneming 11] werd in de administratie in rekening-courant geboekt onder overige kortlopende schulden. De vervolgvraag is of deze financiering plaatsvindt in groepsverband.
6.30.
De vraag of [onderneming 11] en [verzoekster] een groep vormen, moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in artikel 2:24b BW. Dit artikel definieert een groep als een economische eenheid waarin rechtspersonen en/of vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. In het geval van [onderneming 11] en [verzoekster] is van verbondenheid onvoldoende sprake. Ter zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat zij op geen enkele wijze verbonden is met [onderneming 11] , behalve via de heer [A] die de uiteindelijk bestuurder en aandeelhouder is van beide vennootschappen. [verzoekster] en [onderneming 11] delen weliswaar een magazijn met elkaar, maar zij hebben ieder een eigen ingang voor de leveranciers, eigen administratie, voorraad en IT-systemen. Behalve het feit dat zij goederen aan elkaar leveren, bestaat er verder geen verbondenheid. Omdat [onderneming 11] geen groepsmaatschappij is, valt zij niet onder de in de wetsgeschiedenis genoemde uitzondering en mocht zij in het akkoord als MKB-schuldeiser worden behandeld.
Nakoming van het akkoord
6.31.
De nakoming van het akkoord moet voldoende zijn gewaarborgd, [18] zodat de schuldeisers ook daadwerkelijk ontvangen wat hen volgens het akkoord toekomt. Of de nakoming van het akkoord voldoende is gewaarborgd, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval voorziet het akkoord in betalingen op korte termijn, namelijk in 12 maanden. De rechtbank is daarom nagegaan of [verzoekster] in staat is deze korte termijn verplichtingen na te komen.
6.32.
Aan de schuldeisers in de klassen C, D, E en G moet een directe uitbetaling plaatsvinden van in totaal ruim € 200.000. Het akkoord voorziet daarnaast in 12 termijnbetalingen aan de schuldeisers in de klassen B, F en H van in totaal ongeveer € 295.000. De vordering van Rabobank (klasse A) wordt omgezet in een lening met een looptijd van 2 jaar en een rente van 7%. De nakoming van de betaling aan Rabobank is gewaarborgd, doordat Rabobank de bestaande zekerheiden behoudt.
6.33.
[onderneming 4] stelt in de vorm van een kapitaalstorting een bedrag beschikbaar van € 300.000. Dit betekent dat de eerste verplichtingen uit het akkoord (€ 200.000) direct kunnen worden nagekomen. Voor de nakoming van de resterende verplichtingen in het eerste jaar na de totstandkoming van het akkoord (€ 300.000) is [verzoekster] afhankelijk van de voortzetting van haar onderneming. Uit de op 6 juni 2025 toegezonden liquiditeitsprognose volgt dat zij de verplichtingen onder het akkoord kan nakomen. Nu [onderneming 4] daarnaast heeft toegezegd om op eerste verzoek een op afroep beschikbare kredietfaciliteit van maximaal € 200.000,-- beschikbaar te stellen om eventuele tekorten aan te zuiveren, is de nakoming van het akkoord voldoende gewaarborgd.
Conclusie
6.34.
De conclusie uit het voorgaande is dat er geen gronden zijn voor weigering van het homologatieverzoek:
- [verzoekster] verkeert in de situatie dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden.
- de stemgerechtigden zijn in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verkrijgen.
- de stemgerechtigden zijn op de juiste wijze in kennis gesteld van het akkoord en de beschikking dagbepaling behandeling homologatieverzoek.
- de stemgerechtigden hebben voldoende bedenktijd gehad.
- de stemgerechtigden zijn voor het juiste bedrag toegelaten tot de stemming.
- de nakoming van het akkoord is voldoende gewaarborgd.
- het is redelijkerwijs aannemelijk dat de nieuwe financiering, in de vorm van een agio storting, de belangen van de gezamenlijke schuldeisers niet wezenlijk schaadt.
- er zijn geen redenen om aan te nemen dat het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer stemgerechtigde schuldeisers of aandeelhouders of met behulp van andere oneerlijke middelen tot stand is gekomen.
- tot slot zijn er ook geen andere redenen die zich tegen de goedkeuring van het akkoord verzetten.
6.35.
Het verzoek van [verzoekster] tot homologatie van het akkoord zal dus worden toegewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
homologeert het door [verzoekster] aangeboden akkoord.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Neijt, voorzitter, mr. C.A.M. de Bruijn en
mr. M. Aukema, rechters, en in aanwezigheid van mr. R.F.E. Dekker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (herschikking).
2.Akkoord, bijlage 3.
3.Akkoord, bijlage 10.
4.Artikel 383 lid 1 Fw.
5.Artikel 384 lid 2 Fw.
6.Artikel 381 lid 1 Fw.
7.Artikel 383 lid 5 Fw.
8.Artikel 382 Fw.
9.Rb. Amsterdam 19 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4424.
10.MvT, Kamerstukken II 2018/19, 35249, 3:
11.Artikel 379 Fw.
12.Artikel 383 lid 4 Fw.
13.Zie de noot van mr. S.C.E.F. Moulen Janssen bij Rb. Amsterdam 19 juli 2024, JOR 2024/12.
14.Rb. Midden-Nederland 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4187.
15.Zie de noot van mr. M. Mouthaan bij Rb. Den Haag 21 februari 2025, JOR 2025, 146.
16.Kamerstukken II, 2019/20, 35249, 25.
17.Artikel 384 lid 2 onder c Fw.
18.Artikel 384 lid 2 sub e Fw.