ECLI:NL:RBMNE:2025:2882

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
24/4065
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van terugbetaling van private schulden op basis van de Wet hersteloperatie

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een gedupeerden van de kinderopvangtoeslagenaffaire, en de Minister van Financiën. Eiseres had een aanvraag ingediend voor de terugbetaling van private schulden onder de compensatieregeling van de Wet hersteloperatie (Wht). De Sociale Banken Nederland (SBN) heeft deze aanvraag op 26 april 2023 afgewezen, en de minister heeft deze afwijzing in een bestreden besluit van 19 maart 2024 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is zonder bericht niet verschenen op de zitting op 15 april 2025.

De rechtbank heeft de weigering van de minister om de private schulden van eiseres terug te betalen beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de terugbetaling heeft geweigerd, omdat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar schulden te onderbouwen. De rechtbank legt uit dat de voorwaarden voor compensatie onder de Wht dwingendrechtelijk zijn en dat er geen ruimte is voor afwijkingen op basis van het evenredigheidsbeginsel, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die niet in de wet zijn opgenomen. Eiseres heeft haar medische situatie en de gevolgen van haar schuldenlast niet voldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om van de voorwaarden af te wijken.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de private schulden van eiseres niet worden terugbetaald. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

De Minister van Financiën, t.a.v. de Programmadirecteur Schulden

(gemachtigde: S.D. Lerrick).

Procesverloop

1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor het terugbetalen van – al betaalde – private schulden volgens de compensatieregeling binnen de Wet hersteloperatie (Wht). De Sociale Banken Nederland (SBN) heeft, namens de minister, deze aanvraag met het besluit van 26 april 2023 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 19 maart 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag tot terugbetaling van de private schulden gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn – zonder bericht – niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Op grond van de Wht komen gedupeerden in aanmerking voor compensatie van afgeloste private schulden als die voldoen aan de vereisten van de Wht. Het doel van de Wht is om gedupeerden tegemoet te komen door opeisbare achterstanden van schulden af of terug te betalen, omdat zij nog steeds te maken kunnen hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek. Deze regeling is bedoeld om gedupeerden zo veel mogelijk de kans te bieden op een nieuwe start. Doordat alleen de opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen worden overgenomen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen raakt door incassomaatregelen. De regeling is er niet voor bedoeld om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [1] Het compenseren van de afgeloste private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie SBN. Eiseres heeft de SBN verzocht om de volgende schulden over te nemen:
  • een schuld bij Ymere woningbouw ter hoogte van € 1.443,81;
  • een schuld bij T-Mobile ter hoogte van € 1.058,27, en;
  • een schuld bij Elbuco ter hoogte van € 2.939,65.
3. De private schulden van eiseres zijn afgewezen, omdat de SBN de schuld niet goed heeft kunnen beoordelen en eiseres niet het gevraagde extra bewijs – op tijd of compleet – heeft aangeleverd (code 13).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de private schulden van eiseres terug te betalen. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister de terugbetaling van de private schulden terecht heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft
.
Wat is het toetsingskader?
6. De minister verleent aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag, die in aanmerking komt voor de Catshuisvergoeding en aan wie deze is toegekend, op aanvraag compensatie voor een afgeloste private geldschuld. Om in aanmerking te komen voor compensatie moeten deze afgeloste geldschulden aan bepaalde voorwaarden voldoen. [2] Die voorwaarden gelden ook voor schulden die nog niet zijn afgelost. In het onderhavige geval geldt dat de geldschulden moeten zijn ontstaan na 31 december 2005 en dat zij voor
1 juni 2021 opeisbaar waren. [3] Hoofdsommen van leningen worden niet overgenomen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. [4]
Heeft eiseres inderdaad onvoldoende stukken aangeleverd om de schulden te beoordelen?
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de drie hiervoor genoemde schulden voor
1 juni 2021 zijn ontstaan en opgeëist en daarom door de minister moeten worden overgenomen.
8. De minister stelt zich ten aanzien van alle drie de hiervoor genoemde schulden op het standpunt dat eiseres onvoldoende informatie heeft overgelegd om de schuld te kunnen beoordelen. Wat betreft de schuld aan Ymere ontbreekt volgens de minister in een door eiseres overgelegde e-mail als bewijs voor de schuld een koppeling met de periode en het bedrag die bij de schuld hoort en komen betalingskenmerken en bedragen genoemd op overgelegde bankafschriften niet met de schuldbewijzen overeen. Ten aanzien van de schuld bij T-Mobile heeft de minister ter zitting toegelicht dat de betalingskenmerken en omschrijvingen niet overeenkomen met een betaalbewijs van de schuld. Voor de schuld aan Elbuco heeft de minister eveneens vastgesteld dat de betalingskenmerken van betalingen aan Elbuco op de bankafschriften van eiseres niet overeenkomen met de kenmerken uit door Elbuco verzonden e-mails.
9. In tegenstelling tot wat eiseres in haar beroepsgronden stelt, is de aanvraag afgewezen op grond van code 13 en niet code 2 (de schulden zijn niet of niet allemaal ontstaan of opeisbaar geworden tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende toegelicht en gemotiveerd waarom hij extra bewijs nodig had om de schulden van eiseres goed te kunnen beoordelen en welk extra bewijs daarvoor nodig zou zijn geweest. De rechtbank kan de minister volgen in het standpunt dat de betalingskenmerken op bankafschriften en e-mails moeten overeenkomen met de kenmerken die verband houden met de schuldbewijzen en dat de bedragen op de bankafschriften moeten kunnen worden verklaard in combinatie met de gestelde schuld. De zeer beperkte uitleg en onderbouwing van eiseres in beroep is onvoldoende om aan de juistheid van het bestreden besluit te twijfelen. Dit betekent dat de minister code 13 terecht aan de afwijzing van de terugbetaling van de schulden bij Ymero, T-Mobile en Elbuco ten grondslag mocht leggen.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet
10. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel is, omdat sprake is van een verslechterende medische situatie die samenhangt met de op eiseres drukkende schuldenlast en daar geen rekening mee is gehouden. Om die reden moet de minister voor eiseres een uitzondering maken op de regels van de Wht.
11. De hiervoor genoemde voorwaarden uit de Wht om schulden te kunnen overnemen zijn dwingendrechtelijke bepalingen en vastgelegd in een wet in formele zin. De hogere rechter heeft bepaald dat de rechtbank deze bepalingen niet aan het evenredigheidsbeginsel of andere algemene rechtsbeginselen mag toetsen. [5] De rechtbank heeft namelijk een toetsingsverbod van de grondwettigheid van wetten en verdragen. [6] Er kan aanleiding bestaan om af te wijken van de voorwaarden als sprake is van bijzondere omstandigheden die de wetgever nog niet ten volle in haar afweging heeft opgenomen. Dit is het geval als de bijzondere omstandigheden ervoor zorgen dat de toepassing van de voorwaarden zozeer in strijd komt met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [7] Eiseres heeft de door haar opgeworpen medische situatie en het verband met de drukkende schuldenlast niet nader toegelicht of onderbouwd, zodat de rechtbank onvoldoende aanleiding ziet om deze omstandigheden aan te merken als dergelijke bijzondere omstandigheden waardoor toepassing van de genoemde voorwaarden achterwege moet blijven. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de – al betaalde – private schulden van eiseres niet worden terugbetaald. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van
J.M.J. Kooistra, griffier.Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2025.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3.
2.Dit volgt uit artikel 4.3, eerste lid, van de Wht.
3.Dit volgt uit artikel 4.1, eerste en tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wht.
4.Dit volgt uit artikel 4.1, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
6.Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4215.