ECLI:NL:RBMNE:2025:2886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
UTR 23/6570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding kantoorpand in Utrecht

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, met zaaknummer UTR 23/6570. Deze uitspraak betreft een omgevingsvergunning die aan een vergunninghouder is verleend voor het wijzigen van de achtergevel en het uitbreiden van de verdiepingen van een kantoorpand in Utrecht. De rechtbank heeft eerder in een tweede tussenuitspraak geconstateerd dat er een gebrek was in het bestreden besluit, maar dit gebrek is inmiddels hersteld door het college. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het laatste besluit op bezwaar ongegrond verklaard, omdat het college met het nieuwe besluit het geconstateerde gebrek heeft hersteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het oude besluit, omdat hij geen schade heeft geleden door de wijzigingen. De rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan het college, dat ook het griffierecht aan de eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Khalil),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. Rietveld).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[verguninghouder], gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. H.L. van der Aa).

Procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het wijzigen van de achtergevel en het uitbreiden van de verdiepingen van het kantoorpand aan het [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning).
1.2.
Op 21 februari 2025 heeft de rechtbank in deze zaak een tweede tussenuitspraak (de tweede tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.3.
In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tweede tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tweede tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 2 te herstellen. Met een derde tussenuitspraak van 24 maart 2025 heeft de rechtbank de termijn voor het college om het gebrek te herstellen verlengd tot en met 10 april 2025.
1.4.
Het college heeft binnen de verlengde termijn in reactie op de tweede tussenuitspraak een vervangend besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit 3). Daarmee heeft hij de rechtsgrond van de omgevingsvergunning aangevuld. Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Vergunninghouder is hiertoe ook in de gelegenheid gesteld, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 19 mei 2025 opnieuw gesloten.
Overwegingen
2. Deze uitspraak bouwt voort op de eerste en de tweede tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de twee tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraken. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Oordeel van de rechtbank in de tweede tussenuitspraak
3. In de eerste tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het gebruik van de uitbreiding van de tweede en derde verdieping als kantoor in strijd is met het bestemmingsplan. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. Met de uitbreiding van de tweede en derde verdieping wordt het bouwvolume van het kantoorpand vergroot. Daarom heeft de rechtbank in de tweede tussenuitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd is de omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik van de uitbreiding van de eerste en tweede verdieping te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met alleen onderdeel 9 van artikel 4 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Omdat het college met het bestreden besluit 2 de omgevingsvergunning wel met toepassing van alleen dat onderdeel van artikel 4 van bijlage II bij het Bor had verleend, kleefde aan het bestreden besluit 2 een gebrek.
Herstelpoging van het college
4. Het college heeft met het bestreden besluit 3 gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wabo in combinatie met de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan uitbreiden van het kantoorpand.
Gevolgen van de vervangende besluiten voor het beroep van eiser
5. Het bestreden besluit 3 vervangt het bestreden besluit 2, terwijl het bestreden besluit 2 het nieuwe bestreden besluit al had vervangen. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2 niet ontvankelijk.
6. Het beroep van eiser heeft van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 3, nu hij daarbij gelet op zijn zienswijze voldoende belang heeft. [1]
Beoordeling van de herstelpoging van het college
7. De rechtbank is van oordeel dat het college met het bestreden besluit 3 het in de tweede tussenuitspraak geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit 2 heeft hersteld. De door eiser ingediende zienswijze maakt dit oordeel niet anders.
8. Eiser voert in zijn zienswijze aan dat de rechtbank in de tweede tussenuitspraak het college te veel heeft geholpen door hem nogmaals in de gelegenheid te stellen een gebrek aan het besluit op zijn bezwaar te herstellen en gedetailleerd aan te geven hoe het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 2 kon worden hersteld.
9. De rechtbank is het met eiser eens dat het niet gewenst is dat het college vier besluiten nodig heeft om uiteindelijk op een bezwaar te beslissen met een besluit dat de rechterlijke toets kan doorstaan. Maar de rechtbank heeft tot taak een geschil finaal te beslechten. [2] De rechtbank kon in de tweede tussenuitspraak niet zelf in de zaak voorzien. Het is immers aan het college om te beslissen of hij gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2o, van de Wabo in combinatie met de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Daarom was een tweede tussenuitspraak nodig. De rechtbank moet daarnaast in een tussenuitspraak zoveel mogelijk vermelden op welke wijze het gebrek kan worden hersteld. [3]
10. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze over het dakterras, de evident privaatrechtelijke belemmering, de bouwtekeningen en het gebruik van het bestaande kantoorpand – zij het in andere bewoordingen – heeft herhaald wat hij daarover al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Over deze punten heeft de rechtbank zich al uitgelaten in de eerste tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 2 en anders dan eiser kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiser in dit verband heeft opgemerkt in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel over deze punten in de tussenuitspraak.
11. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in zijn zienswijze twee nieuwe beroepsgronden aanvoert. Eiser voert aan dat het college het bouwplan ten onrechte niet inhoudelijk aan de welstandsnota heeft getoetst, omdat de gewijzigde gevel zichtbaar is vanaf het openbaar gebied. En door eiser is een bezonningsstudie overgelegd waaruit volgens hem negatieve gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat blijken.
12. Zoals de rechtbank in de eerste en de tweede tussenuitspraak heeft overwogen, blijft het geding zoals dat na die tussenuitspraken kan worden gevoerd in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in die tussenuitspraken. Daarbij heeft de rechtbank aangekondigd dat zij het in beginsel in strijd met de goede procesorde zal achten als na de tussenuitspraken nieuwe geschilpunten worden ingebracht. Met deze beroepsgronden voert eiser juist wel geheel nieuwe beroepsgronden aan. De reactie van het college op de tweede tussenuitspraak geeft geen aanleiding voor het nu aanvoeren van deze nieuwe beroepsgronden. Het bouwplan is ongewijzigd gebleven en dus had eiser deze beroepsgronden ook al direct tegen het bestreden besluit of het nieuwe bestreden besluit kunnen aanvoeren. Ook verder ziet de rechtbank in wat eiser in de zienswijze heeft aangevoerd geen aanleiding af te wijken van het in de tussenuitspraken geformuleerde uitgangspunt. De rechtbank bespreekt daarom deze beroepsgronden niet inhoudelijk.

Conclusie en gevolgen

13. Omdat de in de tussenuitspraken geconstateerde gebreken zijn hersteld in het bestreden besluit 3, het college met dat besluit inhoudelijk aan het oorspronkelijke bestreden besluit vasthoudt, eiser zich heeft kunnen uitlaten over bestreden besluit 3 en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 3 dan ook ongegrond. Dit betekent dat vergunninghouder de achtergevel van het kantoorpand mag wijzigen en de verdiepingen van het kantoorpand mag uitbreiden conform de aan hem verleende omgevingsvergunning.
14. Vanwege de in de tussenuitspraken geconstateerde gebreken in het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2, zal de rechtbank bepalen dat het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
15. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en twee keer 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,-. Toegekend wordt € 2.721,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het nieuwe bestreden besluit en het bestreden besluit 2 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 3 ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:41a van de Awb.
3.Artikel 8:80a van de Awb.